W.J. Ouweneel
Een broeder 'bij ons' leert dat zusters nooit of te nimmer in tegenwoordigheid van broeders een gebed mogen uitspreken, omdat het volgens 1Tim. 2:8 de mannen zijn die 'op elke plaats' moeten bidden, terwijl de zusters zich stil moeten houden (vs.11v.). Die broeder zei dat het hier gaat over het huis van God, en dat overal waar gelovigen bijeen zijn, wij met het huis van God te maken hebben en de zusters dus stil moeten zijn, d.w.z. niet mogen bidden of leren. Is deze uitleg juist? X.Y. te Z.
We zijn blij dat de betreffende broeder zelf al gezegd heeft dat het hier over het huis van God gaat, zodat wij dat niet meer hoeven te betogen. Daar zijn we het namelijk geheel mee eens. Kerntekst is hier 3:15: '... opdat je weet hoe men zich moet gedragen in [het] huis van God, dat is [de] gemeente van [de] levende God.' Ook in 3:4v. wordt de gemeente vergeleken met een huis(gezin). En hfst.2, waar meermalen over gebed gesproken wordt (vs.1,8), kunnen we lezen in het licht van Jes.56:7, waar het huis van God een huis van gebed genoemd wordt. Ik ben het dus hier met de betreffende broeder eens: wij kunnen het 'in elke plaats' in vs.8 niet los zien van het huis van God. Immers, als het letterlijk betekende: 'overal', wat zou het dan voor zin hebben dat Paulus dit extra vermeldde? Het gaat hem er in vs.8 om dat, als mannen bij het bidden hun handen opheffen, dit heilige handen moeten zijn, 'zonder toorn en twist'. Welnu, dit geldt 'op elke plaats' waar mannen bidden, d.w.z. overal in het huis van God. Waarom zou het immers bijv. voor de gezinnen gelden? Daar zijn geen mannen bijeen die met elkaar zouden kunnen toornen en twisten, want daar is maar één man, namelijk de huisvader. Maar in het huis van God zijn vele mannen bijeen, die gezien hun natuurlijke geaardheid helaas maar al te gemakkelijk in toorn en twist kunnen vervallen. Als ze dán openlijk een gebed zouden uitspreken, terwijl zij onderling in toorn en twist verkeren, dan zouden de handen die zij ten hemel heffen, besmeurd zijn, en dat gaat natuurlijk niet aan.
Maar daarmee is tegelijk al gezegd dat niet overal waar gelovigen bijeen zijn, zich het 'huis van God' manifesteert. De maaltijd van een gelovig gezin, waar aan tafel gebeden en gelezen wordt, is niet een bijeenkomen als 'huis van God'. De denkfout die hier gemaakt wordt, is dat men redeneert: gelovigen vormen samen het huis van God; dus waar gelovigen samenkomen, is dat als huis van God. Dit is onjuist. Gelovigen kunnen samenkomen als gezin, de gelovige man en zijn gelovige vrouw kunnen samenkomen als echtpaar, enkele gelovigen kunnen samenkomen als zangkoor, andere als firmanten, andere als collega's, andere als bijbelkring, weer andere als jongerenkring. Maar dat is allemaal heel iets anders dan samenkomen als gemeente (1Kor.11:18). Als alle gezinsleden gelovigen zijn, en de vrouw zegt iets in het gezin, dan is dat niet een spreken 'in de gemeente' (vgl. 1Kor 14:28,33-35). De vrouwen moeten zwijgen 'in de gemeente', maar dat betekent niet dat ze moeten zwijgen in het gezin, op het zangkoor, in de firma, onder hun gelovige collega's, in de bijbelkring of in de jongerenkring. Daarmee is de vraag in feite al beantwoord. Overal waar de gelovigen als huis van God bijeen zijn, 'op elke plaats', daar moeten de mannen bidden met opheffing van heilige handen. Het staat er eigenlijk niet, maar als men vs.8 en 11v. samen neemt, dan kan men daaruit m.i. toch wel concluderen dat in het samenkomen als gemeente de mannen alleen mogen bidden (èn leren), en dat de vrouwen er moeten zwijgen; zij mogen in de samenkomst van de gemeente noch bidden noch leren. In ieder geval is dit volledig in harmonie met 1 Kor. 14:34v. Er kan dus uit 1Tim.2:8-12 niets geconcludeerd worden over het al of niet bidden van de vrouw in het gezin, onder collega's, in de jongerenkring, of waar ook maar buiten de gemeentelijke samenkomst. Daarmee wil ik beslist niet zeggen dat de zusters dus overal waar gelovigen bijeen zijn buiten de gemeentelijke samenkomst, rustig hardop zouden mogen voorgaan. Hoe 'openbaarder' een samenkomst is - ook een niet-gemeentelijke samenkomst - des te minder gepast zou het m.i. voor een zuster zijn om zich tot mond van het hele gezelschap te maken door voor te gaan in gebed.
Omgekeerd: hoe 'beslotener' een gezelschap van gelovigen is, en vooral: hoe minder er sprake is van een 'voorgaan' in gebed (en van een zich daarmee op dat moment min of meer tot 'leider' van het gezelschap maken), des te meer ruimte is er voor zusters deel te nemen aan het hardop samen bidden. M.a.w.: wanneer bijv. enkele jongeren of enkele echtparen vertrouwelijk bijeen zijn, en ieder stort zijn hart uit in de gebeden - dat is geen voorgaan! - dan kan men dat onmogelijk op grond van 1Tim.2 verbieden.