Kracht tot genezing?

H.P. Medema

 

In september a.s. wordt in de IJsselhal in Zwolle een grote conferentie gehouden o.l.v. John Wimber waarbij de bediening van genezing centraal staat. In dit artikel wordt een poging gedaan te begrijpen op welke al of niet bijbelse gronden de gedachtenwereld van Wimber en zijn naaste medewerkers berust. De grote vraag is deze: is het de Heilige Geest van God die hier aan het werk is, of is het een andere geest?

 

De eerste ervaring van bijna ieder die iets van John Wimber leest of naar hem luistert is er een van aangename verrassing. Dat komt vooral door het haast weldadig aandoende contrast met het opzwepende fanatisme van gebedsgenezers uit de Pinksterkringen van de vijftiger en zestiger jaren. Wimber is bescheiden en nederig, beklemtoont dikwijls de noodzaak van innerlijke vorming naar het beeld van Christus, veroordeelt de glitter- en glamourshow van Amerikaanse televisie-evangelisten, en doet zijn best nauwkeurig de Schrift uit te leggen (in hoeverre dat laatste lukt, zullen wij straks nog nader bezien). Uitvoerig beschrijft John Wimber hoe zijn bediening van genezing functioneert, maar hij is zich ervan bewust dat hij heel wat christenen moet overtuigen. Daaraan wijdt hij dan ook heel wat bladzijden van zijn boek 'Een kracht tot genezing'. In het vervolg van dit artikel wordt door nummers naar deze bladzijden verwezen.

 

Waarom een bediening van genezing?

Allereerst noemen we een aantal schriftuurlijke gronden die Wimber aanvoert.

Ten eerste: Jezus verrichtte genezingen (15,48), en droeg zijn discipelen op hetzelfde te doen. Gods liefde komt in genezing tot uiting (49). Voorts wordt volgens Wimber in de Bijbel een nauw verband tussen zonde en ziekte aangeduid (44); en de bediening van genezing hangt naar zijn mening dan ook nauw samen met het verkondigen van de waarheid van het evangelie, is er een illustratie en een bekrachtiging van (28,49). Dat alles past volgens Wimber in een bijbelse visie op de eenheid van de hele mens, naar ziel, geest en lichaam (63).

Daarnaast voert Wimber een aantal ervaringsgronden aan: zowel hij en zijn vrouw alsook anderen hebben zelf de werkzame kracht van deze bediening ervaren (22), en hadden er aanvankelijk heel wat moeite mee deze bediening als iets Goddelijks te accepteren, maar moesten tenslotte 'door de Heilige Geest' overtuigd worden om hun verzet op te geven (40vv.; 54vv.), hetgeen bij Wimber zelf met name geschiedde door een visioen (57). Zij kunnen getuigen van echte geestelijke groei die met deze bediening gepaard ging (38).

Voorts verzet Wimber zich in een aantal algemene argumenten tegen de kritiek die christenen dikwijls op zijn genezingsdienst hebben. Hij acht het een geseculariseerd denken wanneer principieel het bovennatuurlijke wordt uitgesloten (24). Degenen die menen dat een gelovige zich veeleer geduldig moet schikken in de ziekten en het lijden dat God in zijn leven geeft, antwoordt Wimber dat genezing een Goddelijke opvoeding onder lijden niet uitsluit (28). Verder meent hij dat men deze bediening niet mag afschrijven wegens de slechte voorbeelden die met name Amerikaanse televisie-dominees ervan hebben gegeven (33v.)

 

Een 'bijbelse' visie - en ernstige vragen daarover

Anders dan Pinkstermannen als Maasbach, Osborne e.a. doet Wimber zijn best een zo evenwichtig mogelijke Schriftuurlijke visie te ontwikkelen. Hij heeft geen bezwaar tegen medische behandeling (120v.). Het vereiste van geloof wordt niet zo sterk beklemtoond dat iemand er wegens ongeloof de schuld van krijgt als de genezing faalt; het geloofsvereiste wordt veeleer bij de genezer geplaatst (123). Eerlijk zegt hij dat niet iedereen wordt genezen (127v.), en daarvan noemt hij bijbelse voorbeelden, maar hij vertelt ook over de kwalen waaraan hijzelf lijdt. Anders ook dan sommige bijbelleraren uit de Pinksterbeweging zegt hij niet zonder meer dat de genezing van het lichaam in de verzoening inbegrepen is (131 vv.).

Ondanks de sympathieke 'klankkleur' van Wimbers boodschap moeten ernstige bezwaren worden ingebracht tegen zijn bediening. Deels zijn die bezwaren ook van pastorale aard: wie een bijeenkomst van Wimber bijwoont, loopt kans tegen zijn eigen wil te worden meegesleept in de verschijnselen die 'de Geest' daar werkt, zoals hevig beven, uren giechelen of lachen, 'rusten in de Geest', tegen de grond vallen, bewusteloosheid, enzovoorts. Er zijn gevallen bekend dat dit tot grote emotionele en geestelijke schade leidde. Maar daartegenover zal Wimber natuurlijk evenzoveel gevallen stellen waarin juist geestelijke groei bewerkstelligd is. Belangrijker zijn dan ook de ernstige bijbelse vragen die hier moeten worden gesteld.

Een heel fundamentele vraag naar aanleiding van Wimbers eigen bijbelse argumentatie is: moeten wij alles doen wat de Heer Jezus deed, of wat Hij zijn discipelen opdroeg? Doen we niet wijs bij de Brieven te rade te gaan inzake een christelijke geloofspraktijk die gefundeerd is op Christus' volbrachte werk, zijn opstanding en verheerlijking aan Gods rechterhand? En kunnen de meest indrukwekkende geestelijke ervaringen, of ook visioenen, een argumentatie uit de Schrift vervangen, of zelfs maar aanvullen?

De christen die thuis is in zijn Bijbel, voelt zich bij Wimber in een vreemde wereld. Een gloeiende krachtstroom die van de genezer uitgaat (41,77), waar zegt de Schrift daar iets van? Nog sterker: een onbewuste bediening van genezing, zelfs tegen iemands wil, zoals John Wimber van zichzelf vertelt uit de tijd dat zijn vrouw al wel, maar hij nog niet van deze bediening overtuigd was (41). Spreken in talen is natuurlijk een apart onderwerp, en we kunnen hier niet uit de doeken doen in hoeverre deze gave nu nog bestaat (zie daarvoor het recent verschenen boek van Fernand Legrand). Maar laten we even aannemen dat deze gave nog zou bestaan - is het dan niet vreemd dat wij in het Nieuwe Testament daarover slechts in één plaats in Markus, in de Handelingen en in 1 Kor. 14 horen, terwijl om iedere hoek in Wimbers bediening de tongentaal verschijnt? Hij citeert Paulus' oproep 'Ik wilde wel dat u allen in talen sprak' (160), maar laat na het vervolg te citeren: 'maar nog meer dat u profeteerde'! De Heilige Geest wordt voortdurend genoemd, aangeroepen, aangebeden zelfs, maar we krijgen in verhouding heel weinig over de Heer Jezus te horen. De Geest was toch gekomen om Jezus te verheerlijken (Joh. 16:14)? De toetssteen van de werking van de Geest is toch het grootmaken van Jezus als Heer (1 Kor. 12:1vv.)? Wimber zal dat onmiddellijk erkennen, maar de verschuiving van de nadruk in zijn bediening is onloochenbaar. Zonder ook maar iets af te doen aan de eer die God de Heilige Geest toekomt, moeten wij toch constateren dat Hij in het Nieuwe Testament ruim 100 maal genoemd wordt, terwijl de Heer Jezus onder verschillende benamingen bijna 2000 maal genoemd wordt! In de bediening van Wimber is de verhouding ongeveer het omgekeerde.

 

Vraagtekens, vraagtekens

Wij mogen Wimber wel eens een aantal ernstige vragen stellen. Als wij de bediening van de Heer Jezus moeten navolgen, en zelfs grotere dingen moeten doen dan Hij, waar blijft dan de dodenopwekking? Die moet mogelijk zijn, zegt Wimber, maar in de praktijk gebeurt het nooit (65, vgl. 138vv.). Toch hoort het bij de opdracht aan de discipelen (Matth. 10:8). Waarom drinken de medewerkers van Wimber geen gifbekers, en waarom nemen zij geen slangen op? Dat hoorde toch ook bij de tekenen die de gelovigen zouden volgen (Mark. 16:17), net zo goed als de genezingen en de uitdrijving van demonen. Over die demonenuitdrijving zou nog veel meer te zeggen zijn. Bij Wimber wordt een demon vrijwel altijd verbonden met een concrete zonde die in een mens leeft. Waar zegt de Schrift dat? Zijn zonden niet een uiting van de zondemacht die in ons woont, van het vlees, zoals de Bijbel de onveranderde zondige natuur van de mens noemt? Wie in het Nieuwe Testament leest, ziet dat demonen altijd onmiddellijk werden uitgedreven door het gezag van de Heer. Volgens Wimber is er ook veel voor te zeggen dat dat onmiddellijk gebeurt (102), maar een andere keer duurt het wel dertig minuten (104), en soms zijn er uren nodig (189).

Zijn we nog steeds op bijbels terrein? Nog ernstiger wordt de twijfel als we de helderziendheid opmerken die Wimber en zijn medewerkers bezitten (173). Zij duiden die aan als een geestelijke gave, als een woord van kennis (met een beroep op 1 Kor. 12:8), maar met de uitleg van deze bijbelse uitdrukking heeft dat helemaal niets meer te maken, zoals aan ieder duidelijk is die simpel 1 Kor. 12 leest: geen woord over helderziendheid.

Welke wereld treden wij hier binnen? Wimber zelf neemt in zijn boek een verslag op dat een antropoloog maakte van één van zijn samenkomsten. De onderzoeker zag veel overeenstemming met spiritistische genezingssessies (207), haastte zich vervolgens wel om de verschillen uitgebreid te tonen, maar dat de overeenkomst hem het eerste opviel is toch wel veelzeggend. Welke geest is hier aan het werk? Een katholieke priester ervaart de genezing in de zin zoals Wimber die bedoelt in verbinding met de katholieke lithanie der heiligen (180) - iets wat wij sinds de Reformatie hebben onderkend als puur bijgeloof en dwaalleer. Is dit de Geest die in alle waarheid leidt?

Op alle vragen zal wel een antwoord te bedenken zijn. Maar laat de christen die van dit alles kennis neemt niet te snel de huiver die hem overvalt onderdrukken. Die huiver kon wel eens een écht werk van de Heilige Geest zijn.

 

N.a.v. John Wimber & Kevin Springer, Een kracht tot genezing, Gideon, Hoornaar, 1987