H. P. MEDEMA
In gesprekken en bijbelstudies over de plaats van de vrouw in de Gemeente van God gaat het dikwijls over het onderscheid met de positie van de man, over de dingen die een vrouw niet kan of mag doen in de Gemeente van God. Het is wel eens de moeite waard dit onderwerp van de andere kant te benaderen, en allereerst eens een aantal dingen te noemen waarin vrouwen de Heer kunnen dienen - we zullen er tien noemen, maar er zijn er méér. Tenslotte noemen we als tegenhanger nog het ene dat een vrouw volgens het Nieuwe Testament in de Gemeente niet kan doen. Over elk van die punten zou een heel artikel te schrijven zijn; we noemen ze hier maar kort, met een enkele toelichting.
De plaats van de vrouw in het huwelijk is die van een 'hulp tegenover' haar man (Gen.2:18). Ze is 'been van zijn gebeente, vlees van zijn vlees', vult hem aan, maakt hem pas tot een compleet mens. En dat niet alleen maar omdat ze handiger is dan hij in koken en naaien, maar ook als het gaat om het samen zoeken en vinden van de wil van de Heer in het gezinsleven.
Een indrukwekkend geloofsheld als de aartsvader Abraham werd gecorrigeerd door zijn vrouw Sara (Gen. 21:10). Abraham had daar eerst nogal wat moeite mee, maar de Heer zei tegen hem: 'In alles wat Sara tot u zegt, moet gij naar haar luisteren'.
De plaats van de vrouw in het gezin is, als de Heer kinderen geeft (hetgeen waarlijk geen vanzelfsprekend geschenk is! - Ps. 113:9) die van het moederschap. Adam herkende deze uitnemende kwaliteit in Eva juist op een dieptepunt in hun huwelijk, tijdens de crisis in hun huwelijksrelatie die ook als de zondeval ingrijpende gevolgen had voor de hele mensheid. Uit de vloek van de moeitevolle zwangerschap waarover God gesproken had, trok Adam de conclusie dat zijn vrouw Eva moest heten (een naam die samenhangt met het Hebr. woord voor 'leven'), en wel 'omdat zij de moeder van alle levenden is geworden' (Gen.3:20). Het eerste wat kinderen ervaren van de Goddelijke zorg en ontferming (vgl. Jes.49:15; 66:13), ervaren zij doorgaans via hun moeder. Moeders hebben in sterke mate een vormende invloed op hun kinderen, en dat kan geweldig veel betekenen voor een mensenleven.
Het waren ook of zelfs vooral vrouwen die hun bijdrage leverden aan de bouw van het heiligdom waarin Jahweh temidden van zijn volk woonde, de Tabernakel (Ex.35:25). In typologische zin opgevat kunnen wij daarbij denken aan de opbouw van de Gemeente van God. Wij hebben de neiging daarbij veel te veel waarde toe te kennen aan datgene wat in de openbaarheid gebeurt. Maar de apostel Paulus beklemtoont dat het juist andersom is: wat onzichtbaar geschiedt, op de achtergrond, is minstens zo belangrijk als wat in het openbaar plaatsvindt (1Kor.12:22vv.). Een biddende zuster is even belangrijk als een sprekende broeder. Er zijn apostelen, herders, leraars en evangelisten maar er zijn ook 'gewrichten die de ondersteuning verlenen' (Ef.4:16), die op onzichtbare wijze de leden van de Gemeente aan elkaar verbinden.
In toewijding aan de Heer staat een vrouw in niets bij een man ten achter. Ook een vrouw kon een nazireeërgelofte afleggen (Num.6:2)! Het Nieuwe Testament laat juist zien dat er bij de vrouwen die zich onder het gezelschap van Jezus' discipelen bevonden een veel grotere mate van persoonlijke toewijding aan de Heer aanwezig was (zie o.a. Luk 8:1 vv.; 24:55vv.; Joh. 12:1 vv.). Het beeld dat ons in de evangeliën tegenkomt is steeds weer dat de mannen in het gezelschap van de discipelen misschien wel over een rijke hoeveelheid informatie betreffende de Heer Jezus beschikten, maar dat de vrouwen in dat gezelschap hen ver vooruit waren als het ging om het kennen van de Heer, in genegenheid en toewijding.
In allerlei praktische werkzaamheden hebben vrouwen door de eeuwen heen gelegenheid gevonden om de Heer te dienen. Te denken is aan de vrouwen die de Heer dienden met hun goederen (Luk.8:lvv.), aan een Dorkas (Hand.9:36), aan Febe, Maria, Tryféna, Tryfosa, Persis (Rom. 16) en vele andere voorbeelden. Er is een menigte van activiteiten die vrouwen kunnen verrichten, ook van maatschappelijke aard. De vrouw die wij ontmoeten in Spr.31, zat bepaald niet stilletjes met gevouwen handen aan de kant, maar ontplooide een grote activiteit in haar eigen gezin en temidden van het volk van God.
Natuurlijk is het bewijzen van gastvrijheid niet alleen een taak voor de vrouw, maar voor man én vrouw. Maar Abraham moest voor zijn hoge gasten een beroep doen op de deskundigheid van zijn vrouw om de drie maten meel te kneden en klaar te maken (Gen.18:6). In onze haastige en hectische wereld dreigt gastvrijheid wat in het vergeetboek te raken, maar het is een instrument dat door God tot grote zegen van anderen kan worden gebruikt. Het was het eerste kenmerk van de wedergeboorte bij Rachab, dat zij de verspieders gastvrij ontving (Jak.2:25), en het is een bewijs van de werking van het nieuwe leven als de gelovigen verkwikking kunnen vinden in de gastvrijheid van het huis van hun broeders en zusters (1Tim.5:10; Hebr.13:21).
Natuurlijk hebben ook vrouwen gaven! Het is bijna beledigend het zo op te schrijven, alsof het niet vanzelf sprak, maar het lijkt wel eens niet zo vanzelfsprekend te zijn. Soms doen wij alsof alleen broeders zich moeten afvragen welke gaven zij hebben, maar voor zusters geldt dat net zo goed. Euodia en Syntyche waren uiterst ijverig geweest in evangelisatiewerk - zelfs zo ijverig dat ze er onenigheid door gekregen hadden (Fil.4:2,3). Op sommige terreinen, bijvoorbeeld in de rosse buurten van de grote steden, kan evangelisatie zelfs bijna niet anders dan door vrouwen gebeuren. En in zendingswerk hebben vrouwen eveneens door de eeuwen heen 'hun mannetje gestaan'.
Als er problemen zijn onder Gods volk, is er grote behoefte aan geestelijke wijsheid om die te kunnen oplossen. Waarom zou dat uitsluitend door broeders moeten gebeuren? Van Debora zeggen wij wel eens dat God haar gebruikte omdat Hij in die tijd van verval geen man ter beschikking had - maar dat is een nogal laatdunkende kijk op het werk van een vrouw (alsof zij tweede keus zou zijn!), en het klopt ook niet met wat Richt.4:5vv. zegt. De Israëlieten waren gewoon bij Debora te komen met hun problemen, en daarvoor bezat zij kennelijk Goddelijke wijsheid. Pas in de tweede fase, als het aankomt op openlijk leiding geven, ontbiedt zij Barak, en die blijkt als leider door de mand te vallen. Maar de activiteiten van Debora onder haar palm, om Israël te 'richten', waren een uitoefening van haar eigen bekwaamheden op een terrein dat voor haar bestemd was. Ook nu wil de Heer zusters met geestelijke wijsheid daarvoor gebruiken.
'Profeteren' is het spreken van woorden van God (1Petr.4:11), tot opbouwing, vermaning en vertroosting (1Kor.14:3). Zulke woorden legt de Heilige Geest niet alleen in de mond van mannen, maar ook in de mond van vrouwen. Het was aan Maria dat de Heer de eerste boodschap aan zijn discipelen meegaf na zijn opstanding (Joh.20:17). De vier dochters van Filippus waren zulke profetessen (Hand.21:9). In de huiselijke sfeer en in persoonlijke contacten kunnen zusters deze gave uitoefenen, en woorden doorgeven die rechtstreeks van de Heer komen, woorden waardoor gelovigen in hun hart en in hun geweten worden aangesproken, woorden die zij nodig hebben in de situatie waarin zij verkeren.
Een profeet spreekt woorden van God, maar een leraar legt het Woord van God uit. Zusters kunnen eveneens een lerende taak hebben, allereerst tegenover andere zusters (Tit.2:3). Maar die taak behoeft niet beperkt te blijven tot zusterkringen. In de huiselijke sfeer hebben Priscilla en Aquila (let op de volgorde van hun namen in de Telos-vert. in Hand.18:26!) de grote Schriftgeleerde Apollos het Woord van God uitgelegd, en Priscilla heeft zich daarbij blijkbaar niet beperkt tot het klaarmaken van eten en drinken.
Na deze tien dingen die een vrouw in de dienst van de Heer kan doen, noemen we tenslotte het éne dat een vrouw niet kan doen: openlijk spreken en leren in de Gemeente (1Kor.14:34vv.; 1Tim.2:12vv.). We gaan daarop hier niet nader in. Het moet duidelijk zijn dat het Woord van God niet tijd- en cultuurgebonden is, en dat wij deze uitdrukkelijke uitspraken daarom ook nu nog moeten eerbiedigen. Maar gezien de vele dingen waarin een vrouw de Heer kan dienen, is dit éne niet als een groot minpunt te beschouwen. Er is heel wat te doen voor de Heer - broeders, zusters, aan het werk!