W J OUWENEEL
Dit is deel zes van een serie artikelen met een korte uitleg van Jes.52:13 tot 53:12, het bekende en geliefde gedicht over de lijdende Knecht van Jahweh, de Man van smarten.
Sprekers: verschillende
Onderwerp: de opstanding van de Messias en de vruchten ervan
Jesaja 53 : 10 (spreker: de profeet c.q. het
overblijfsel)
En Jahweh behaagde het Hem te verbrijzelen, Hij maakte Hem ziek.
Wanneera zijn ziel [zich]b [tot] een schuldoffer stelt,
zal Hij zaad zien; Hij zal [zijn] dagen verlengen,
en [het] behagen van Jahweh zal in zijn hand gedijen.
a
Of: Hoewel. b Of: U zijn ziel.
Ook de verzen van dit laatste couplet horen weer duidelijk bij elkaar. Het gaat hier om de heerlijke gevolgen van het moeitevolle werk van de Messias, voor Jahweh, voor Hemzelf, voor zijn volk en voor de hele wereld. Opmerkelijk is dat in alle drie de verzen sprake is van de 'ziel' van de Messias.
Het 'En' aan het begin heeft hier na vs.9 duidelijk de zin van 'Maar', 'Toch'; d.w.z.: hoewel de Messias zo zondeloos en rechtvaardig was, was het toch het welbehagen van Jahweh juist Hem te 'verbrijzelen', d.w.z. het vreselijke, vernietigende oordeel over Hem te brengen. Hij stierf niet slechts door wat mensen Hem aandeden, maar door wat Jahweh Hem aandeed (vgl. vs.6b; Hand.2:23). Daarom begint het vers met het woord 'En Jahweh'; op Hem ligt de nadruk.
Het welbehagen houdt hier niet in dat het God genoegen deed juist déze Persoon te plagen (al leek God onrechtvaardig toen Hij juist de Rechtvaardige sloeg), maar het houdt in dat door het verzoeningswerk dat de Messias volbracht, Gods welbehagen (d.i. zijn verkiezende wil) juist kon 'gedijen', voorspoedig voortgang kon vinden, verwerkelijkt kon worden. Het begin en het eind van het vers sluiten hier wonderwel op elkaar aan door het werkwoord én het zelfstandig naamwoord `behagen'.
Men kan de beginzin ook nog iets anders opvatten: 'het behaagde Jahweh de verbrijzeling van de Messias niet aan mensen over te laten, maar ze Zelf uit te voeren'.
De verbrijzeling wordt nader toegelicht door de woorden: 'Hij (Jahweh) maakte Hem ziek', waarbij de betekenis van 'ziek' al in vs.3 en 4 duidelijk is geworden. Het is de omvattende aanduiding voor al de smarten van het verzoenend kruislijden. De beroemde Jesaja-rol uit de Dode-Zeegrotten leest hier: 'en Hij doorboorde Hem' (vgl. vs.5). Men kan de twee zinsneden als volgt samennemen: 'het behaagde Jahweh Hem smartelijk te verbrijzelen (of: Hem te verbrijzelen door Hem te doorboren)'.
In de volgende zinsnede kan men lezen: 'U (d.i. Jahweh) stelt zijn ziel [tot] een schuldoffer' (DT, NIV), of: 'zij (nl. zijn ziel) stelt [zich tot] een schuldoffer' (SV, EÜ); enigszins vrij weergegeven: 'Hij stelt zijn ziel [tot] een schuldoffer' (FD). In het eerste en derde geval heeft het woord 'ziel' de betekenis 'leven' (vgl. Lev.17:11), d.w.z. God of de Messias Zelf geeft Diens leven ten schuldoffer over in de dood (vgl. vs.12). In het tweede geval betekent 'ziel' meer 'persoon', d.w.z. de persoon van de Messias (d.i. Hijzelf) geeft Zichzelf ten schuldoffer (NBG). De eerste vertaling is minder waarschijnlijk omdat (a) hier dan God ineens zou worden aangesproken, (b) offers niet gebracht worden dóór God, maar áán God, en (c) omdat ook vs.12 zegt dat de Messias Zelf zijn ziel heeft uitgegoten in de dood.
In de tweede en derde genoemde vertaling komt een treffend verschil tot uiting met de dierlijke offers: hier is de overgave in de dood een persoonlijke, vrijwillige daad van het offer zelf (vgl. vs.11v.). We zien hierin dat de Knecht volkomen eens willens was met Jahweh die Hem verbrijzelde. Het doel van het offer is dan ook dat het volk van zijn schuld bevrijd wordt.
Letterlijk staat er volgens de tweede genoemde vertaling: 'wanneer zijn ziel een schuldoffer stelt'; strikt genomen staat er dus niet wat de Messias offert. Dat staat wel in vs.12, zoals geciteerd: Hij giet 'zijn ziel' uit in de dood. Combineren we nu deze twee uitspraken, dan krijgen we iets heel merkwaardigs: 'zijn ziel' heeft 'zijn ziel' uitgegoten in de dood, d.w.z. Hijzelf, in eigen persoon, heeft zijn leven (of: Zichzelf) overgegeven in de dood. Vandaar dat het in ons vers wel gerechtvaardigd is enigszins vrij te lezen: 'wanneer Hij zijn ziel (= zijn leven) tot een schuldoffer stelt' (FD). Vergelijk Joh.10:11,17, 15:13, waar voor 'leven' ook letterlijk 'ziel' staat.
Bij het zondoffer gaat het er vooral om de zonden van het volk uit te delgen, zodat het weer rein voor God kan staan. Bij het schuldoffer gaat het er vooral om dat voldoening gegeven moest worden aan het door de mens geschonden recht (vgl. 1 Sam.6:3 SV), soms het recht van de naaste, maar (direct of indirect) altijd het recht van God; zondigen is God van zijn eer beroven (Lev.5:14-6:7; Num.5:5-10). De offeraar moest het onrechtmatig verworvene wel vergoeden, maar ten diepste kon hij aan het geschonden recht van God nooit voldoening geven; dit kon slechts het onschuldig, plaatsvervangend offer. Wat het werk van de Messias betreft wordt dit prachtig weergegeven door Ps.69:5: 'wat Ik niet geroofd heb, moet Ik toch teruggeven'.
De zin kan beginnen met 'wanneer' (of 'nadat'), of ook met 'hoewel': ondanks zijn dood zal Hij nakomelingen hebben en eeuwig voortleven. Daarmee zijn we aangekomen bij de gevolgen van zijn verzoeningswerk. Dat zijn er precies zeven, drie in dit vers, twee in vs.11 en twee in vs.12:
(1) 'Hij zal zaad zien', d.w.z. een rijke nakomelingschap. De Israëliet beschouwde een groot nageslacht als een bijzondere zegen, vooral als hij lang genoeg mocht leven om veel nakomelingen te aanschouwen (Gen.48:11; 50:23; Job 42:16; Ps.128:5v.). Vs.8 zei, althans in een bepaalde vertaling, dat het leek alsof de Messias geen nakomelingen had doordat Hij voortijdig was afgesneden uit het land der levenden. Maar hier zien we dat Hij juist dóór zijn zoendood (en na zijn opstanding) een geweldige geestelijke nakomelingschap mag aanschouwen: een schare uit Israël, en, in uitgebreidere zin, uit alle volken (vgl. 8: 18; Hebr.2:13; Ps.22:31v.), een schare van gelovigen, die verlost zijn van hun zonde en schuld. Dit zijn de koningen uit 52:15 die 'besprengd' worden (volgens SV en NIV), degenen wier zonden Hij droeg (vs.5v.,8,11v.), de velen die Hij rechtvaardigt (vs. 11) en die Hem geschonken worden (vs. 12a).
(2) 'Hij zal zijn dagen verlengen', d.w.z. een lang leven hebben (NBG), leven tot in lengte van dagen. Ook dat was voor de Israëliet een bijzondere zegen (vgl. Ex.20:12; Spr.3:2,16; zie profetisch Deut.17:20; 1 Kon.3:14; Ps.21:5; 91:16 in verband met de Messias!). Hier echter gaat het om een lang leven ná dood en opstanding (vgl. Openb. 1:18). In dit woord ligt dus de waarheid van de opstanding besloten (vgl. 26:19). Zoals het 'zaad zien' wellicht staat tegenover het 'wie zal zijn nageslacht uitspreken?', zo staat dit 'dagen verlengen' tegenover het (vroegtijdig) 'afgesneden' zijn uit het 'land van de levenden' (vs.8).
(3) 'Het behagen van Jahweh zal in zijn hand gedijen' (EÜ), d.w.z. op grond van zijn zoendood en ook door zijn actieve dienst ('hand'; vgl. Num.36:13 SV + NBG) zal de raad van Gods welbehagen ten uitvoer gelegd kunnen worden, 'voortgang hebben' (NBG), 'gelukkiglijk voortgaan' (SV), 'voorspoedig zijn' (DT, FD, NIV), en wel hier vooral in de vestiging van het koninkrijk van God op aarde.
Toch (ondanks de gerechtigheid van de Messias) behaagde het Jahweh Hem gewelddadig te doden, Hij was het die die smart over Hem bracht. Nadat (en doordat) de Messias Zichzelf (zijn eigen leven en persoon) ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij een geestelijke nakomelingschap van verlosten zien; Hij zal (in de opstanding) voortleven tot in lengte van jaren, en de raad van het welbehagen van Jahweh zal door zijn toedoen volkomen ten uitvoer gebracht worden.
Vers 11 (spreker: Jahweh)
Oma [de] moeite van zijn ziel zal Hij zien licht [en] verzadigd
worden;
door zijn kennis zal rechtvaardigen [de] Rechtvaardige, mijn Knecht, de velen,
en hun ongerechtigheden zal Hij dragen.
a
of: Na.
Wij komen nu tot het vierde en vijfde gevolg van de zoendood van de Messias, waarbij we erop letten dat het in vs. 11 en 12 Jahweh Zelf is die spreekt, net als in het eerste en waarschijnlijk het vierde couplet:
(4) 'Om de moeite van zijn ziel zal Hij licht zien en verzadigd worden'. Dit is de tweede keer dat in dit couplet over de ziel van de Messias gesproken wordt: (a) zijn 'ziel' (= persoon) offerde zichzelf (vs.10), (b) zijn ziel (= innerlijk) had daardoor grote moeite te doorstaan (vs.11), en (c) Hij heeft zijn ziel (= leven) uitgegoten in de dood (vs.12). Vanwege (of: Na; NIV) de verschrikkingen die zijn ziel (dus niet slechts zijn lichaam, ondanks woorden als 'ziek'! vs.10) heeft doorgemaakt in het dal van de doodsschaduw (vgl. Ps.23:4), zal Hij ten slotte triomferend uittreden in het opstandingslicht.
Nadat vs.10 zei: 'Hij zal zaad zien', zegt ons vers: 'Hij zal licht zien'. Dit woord 'licht' ontbreekt in de traditionele Hebreeuwse grondtekst, wat merkwaardig is, omdat men bij 'zien' eigenlijk een lijdend voorwerp verwacht. Soms vult men 'vrucht' in (DT, EÜ, FD); SV en NBG vullen gewoon 'het' in. De Septuaginta (de antieke Griekse vertaling van het Oude Testament) heeft hier echter 'licht', en dit woord is nu ook teruggevonden in de beroemde Jesaja-rol die in 1948 bij de Dode Zee is ontdekt, en die vele eeuwen ouder is dan de oudste tot dan toe beschikbare Hebreeuwse handschriften. We kunnen er dus vrij zeker van zijn dat Jesaja hier oorspronkelijk het woord 'licht' heeft geschreven (zie NIV).
De twee werkwoorden 'gezien' en 'verzadigd' kan men weer als één geheel lezen: 'Hij zal licht zien tot verzadiging toe' (vgl. NBG); Hij zal zich verzadigen aan de aanblik van het levenslicht. De Messias vindt volkomen genoegdoening in het licht van de opstanding; zoals Ps.16:11 na Diens opstanding van de Messias zegt: 'verzadiging der vreugde is bij uw aangezicht' (SV). Zijn vreugde (vgl. Hebr.12:2) betreft de grote schare van verlosten voor wie Hij het werk volbracht, en die dankzij zijn sterven en opstanding óók het 'licht van het leven' hebben (Joh.8:12). Dit 'licht' past ook goed bij de 'dagen' die de Messias zal verlengen (vs.10); het licht van de eeuwige dag of de eeuwige zon straalt over Hem.
(5) 'Door zijn kennis zal mijn rechtvaardige Knecht de velen rechtvaardig maken (of: gerechtigheid toerekenen/onderwijzen)'. Door de woordvolgorde in het Hebreeuws, waardoor 'rechtvaardigen' en 'Rechtvaardige' vlak achter elkaar staan, komt bijzondere nadruk op dit woord te liggen. Men zou kunnen lezen: 'juist als Rechtváárdige zal mijn knecht de velen rechtvaardigen'. Immers, niemand zou ooit rechtvaardig kunnen worden (of: de gerechtigheid leren kennen) anders dan door Gods volmaakt rechtvaardige Knecht, die niet alleen rechtvaardig geleefd heeft (vgl. 11:4v.), maar juist door zijn gerechtigheid in staat was de óngerechtigheden van de zijnen op Zich te nemen (vgl. vs.5). In het Nieuwe Testament wordt de Messias zeven keer 'de Rechtvaardige' genoemd (Matth.27:19,24; Hand.3:14; 7:52; 22:14; 1 Petr.3:18; 1Joh.2:1; eventueel in Jak.5:6 voor de achtste keer). Hij, de Ene, is de Rechtvaardige; aan de kant van 'de velen' zijn er slechts 'ongerechtigheden' (zie de slotzin); maar doordat de Ene de ongerechtigheden van de velen op Zich neemt, ontvangen de velen door de Ene de gerechtigheid.
De uitdrukking 'zijn kennis' kan twee dingen betekenen:
(a) 'Het kennen van Hem' (NIV noot; vgl. Joh.17:3; Fil.3:10; 2Petr.1:3 en 1Joh.5:20). Sommige uitleggers betogen dat de Messias hier niet voorgesteld wordt als een Leraar (zie b), maar als een Heiland, die zijn volk niet rechtvaardigt door hen te onderwijzen in kennis, maar door hun zonden te dragen (zie de slotzin). Mensen krijgen daaraan deel door het gelovig leren kennen en aanvaarden van Hem die dit volbracht heeft.
(b) 'De kennis die Hijzelf heeft'. In 11:2 wordt van de Messias o.a. gezegd dat Hij de 'Geest der kennis' heeft, en in 50:4 wordt Hij tijdens zijn leven op aarde Zelf door Jahweh onderwezen. De Messias bezit de kennis die nodig is om anderen gerechtigheid bij te brengen en met God Zelf in gemeenschap te brengen (vgl. Matth.11:27). Door Hem zien de koningen in 52:15 wat hun niet eerder verteld was en vernemen zij wat zij niet eerder gehoord hadden. Aangezien de Messias hier in Jes.53 als de ware Hogepriester het verzoeningswerk volbrengt, wordt misschien ook hier gedacht aan de priester, die met zijn kennis het volk onderwijst in de gerechtigheid (Hos.4:6; Mal.2:7). De Messias beschikt daarbij trouwens over vele dienstknechten, die door hún van Hem ontvangen kennis 'de velen' tot gerechtigheid brengen (Dan. 12:3).
Misschien moet men het verschil tussen de twee uitleggingen niet overtrekken. Het gaat uiteindelijk om de geloofskennis die de Messias zijn volk bijbrengt: Hij onderwijst hen, en zij leren Hem daardoor kennen.
Eigenlijk is 'de velen' niet lijdend voorwerp, maar staat er: 'áán de velen' (meewerkend voorwerp). Dit kan men proberen weer te geven door: 'gerechtigheid onderwijzen aan de velen' (DT, FD), of: 'aan de velen gerechtigheid verschaffen' (vgl. EÜ noot). De uitdrukking 'de velen' betekent 'de grote massa', hier in gunstige zin (zoals in Dan. 11:33; 12:3; vgl. Rom.5:19), elders in ongunstige zin (Dan.9:27; 11:39). Hier zijn 'de velen' dezelfden als de 'wij' in vs. 1-6 (FD noot: 'degenen die in relatie met Hem zijn').
De laatste zinsnede vormt de grond voor wat eraan voorafgaat: de Messias kan 'de velen' (nl. het volk dat Hem toebehoort) rechtvaardigen doordat Hij hun ongerechtigheden gedragen heeft. Het 'en' kan men hier dus heel goed weergeven als 'want' (SV). Merkwaardig is hier trouwens wel dat hier staat: 'zál dragen', terwijl het lijden van de Messias in deze profetie steeds in de verleden, en zijn verhoging steeds in de toekomende tijd wordt beschreven. Daarom menen sommigen dat de slotzin betekent dat de Messias in zijn verhoogde staat bij God hogepriesterlijk tussenbeide zal treden voor de zonden van zijn volk. Het grote bezwaar daartegen is dat het woord 'dragen' (hetzelfde als in vs.4) toch alleen maar op zijn zoendood betrokken kan worden. Daarom houden we het bij de gegeven verklaring.
Vanwege de verschrikkingen die zijn ziel (op het kruis) heeft doorgemaakt, zal Hij weer het levenslicht aanschouwen en Zich daaraan verlustigen en verzadigen. Door de geloofskennis die Hij zijn volk zal bijbrengen, zal mijn Knecht (zegt Jahweh), ' juist omdat Hijzelf de Rechtvaardige is, zijn talrijke volk rechtvaardig maken, en wel op grond van het feit dat Hij hun ongerechtigheden gedragen heeft.