W.J. OUWENEEL

TenSlotte

Verlichte ogen

Gij hebt mij lief, Gij hebt mijn duist're ogen
bestraald met Godd'lijk licht.

Ik herinner me hoe ik als jongeman eens in een samenkomst naast een blinde broeder zat, toen het bovenstaande lied werd opgegeven. Hij wiens fysieke ogen hier op aarde voor altijd duister zouden moeten blijven, zong uit volle borst mee: 'Gij hebt mijn duist're ogen bestraald met Godd'lijk licht'. Ik weet nog dat het me erg ontroerde. Nooit eerder drong het zo sterk tot me door dat, wat ook de conditie van onze lichamelijke ogen moge zijn, wij als gelovigen 'verlichte ogen van het hart' hebben (Ef.1:18). De diepte van ons geloof is evenredig met de mate waarin wij praktisch hebben mogen 'inblikken' in de diepten van de Goddelijke dingen.

Opmerkelijke voorbeelden daarvan vinden we in Lukas 18 en 19. Het eerste geval is dat van de rijke overste. Hij heeft wel 'iets' gezien, anders zou hij niet tot de Heer gekomen zijn en Hem 'goed' genoemd hebben. Maar zijn ogen waren niet voldoende verlicht om te zien dat de Heer zo heerlijk en zo rijk was dat het de moeite waard was voor Hem alles prijs te geven en Hem na te volgen. De Heer stelde hem een schat in de hemelen voor; maar de jongeman 'zag' het niet. Hij zag slechts op wat hij moest prijsgeven en hij zag niets van de onvergelijkelijke rijkdom die hij ervoor terug zou krijgen.

Het tweede geval is dat van Petrus. Hij is een gelovige die zoveel van de Heer 'gezien' heeft (vgl. Joh.1:14) dat hij 'het zijne' verlaten had en de Heer was gevolgd (18:28). Maar hij lijkt op ons: soms zitten ook ónze geestelijke ogen weer zo dicht dat we ons afvragen wat onze toewijding ons oplevert (vgl. Matth.19:27): '... wat zal dan voor ons zijn?'. We zien wel op wat we hebben opgeofferd, maar niet meer op wat we ervoor zullen terugkrijgen. De Heer antwoordt dat wij 'veelvoudig ontvangen in deze tijd, en in de toekomstige eeuw het eeuwige leven' (vs.30) - dat is Hij uiteindelijk Zelf (1Joh.5:20)!

Het derde geval is dat van Bartimeüs: de blinde wiens ogen geopend worden! Dat is zijn liefste wens. Als de Heer zijn 'duist're ogen bestraalt met Godd'lijk licht', is het eerste dat Bartimeüs ziet, de Heer Zelf. Zijn nieuwe ogen 'vullen' zich met de heerlijkheid van de Heer en ... hij doet wat de rijke jongeling niet wilde doen en wat Petrus nog maar aarzelend deed: hij volgde de Heer, terwijl hij God verheerlijkte!

Het vierde geval is Zacheüs. Ook die had een groot vermogen waarvan hij afstand moest doen, net als de rijke jongeling. Maar zijn verlangen is: Jezus te zien, en daarvoor klimt hij zelfs in een boom. Zacheüs kreeg zijn zin: hij zag Jezus niet alleen met zijn fysieke, maar ook met geestelijke ogen. En het effect was zo groot dat hij moeiteloos afstand deed van een vermogen waaraan de rijke overste zich was blijven vastklampen. Het hele verschil is: wat hebben we van Jezus gezien? Die vraag mogen wij onszelf ook wel weer eens stellen. Het antwoord zullen we gemakkelijk kunnen afmeten aan de mate van onze offervaardigheid en toewijding