W J OUWENEEL

 

De Man van Smarten

(5)

Dit is deel vijf van een serie artikelen met een korte uitleg van Jes.52:13 tot 53:12, het bekende en geliefde gedicht over de lijdende Knecht van Jahweh, de Man van smarten.

 

Vierde couplet (53:7-9)

Spreker: Jahweh (of de profeet?)
Onderwerp: de dood en de begrafenis van de Messias

Jesaja 53: 7

Hij werd mishandeld, en HIJ boog Zich,
en niet opende Hij zijn mond,
als het lam [dat] naar de slachting wordt geleid,
en als een ooi [dat] voor [het] aangezicht van haar scheerders stom is,
en niet opende Hij zijn mond.

Men kan zich indenken hoe het overblijfsel, op dit punt aangekomen, zwijgt van ontzetting. Op grond van vs.8 mogen we wellicht aannemen dat het nu Jahweh Zelf is die gaat spreken over zijn Knecht, net als in 52:13-15 en 53:11v., maar het kan ook de profeet zijn die spreekt.

De Knecht van Jahweh werd mishandeld, d.w.z. zwaar geslagen, zonder gespaard te worden. Het woord dat hier vertaald is met 'mishandelen', is het gewone woord voor 'drijven', zoals een slavendrijver doet (Ex.3:7) of zoals men dieren drijft (9:3; Job 39:10). De Messias werd 'gedreven', afgebeuld als een slaaf, of zoals een drijver het lastdier afbeult. Hierin ligt dus wellicht al een vergelijking met een dier opgesloten (vgl. vs.7b).

Al werd Hij mishandeld, Hij boog Zich (EÜ) onder het leed, d.w.z. aanvaardde het lijden vrijwillig uit de hand van God. Men kan ook vertalen: Hij liet Zich verdrukken (NBG) of vernederen (vgl. 'verdrukt' in vs.4). Zoals het lastdier dat afgebeuld wordt, alles gelaten ondergaat, zo liet de Messias het lijden gewillig over Zich heen komen zonder tegen te spreken (Matth.27:12-14; 1Petr.2:23). Dit is zeer uitzonderlijk. Zelfs het lastdier van Bileam sprak toen het afgebeuld werd, haar meester tegen (Num.22:28). En ook Jeremia heft een klacht aan als ook hij als een lam ter slachting wordt geleid en bidt dat zijn vervolgers zelf geslacht zullen worden (Jer.11:18-20; 12:1-4). Maar de Messias zwijgt gelaten.

In vs.7b wordt de Messias niet langer (zoals tussen de regels door in vs.6) met een herder vergeleken, maar met een schaap. De Israëlieten worden in vs.6 met een slechte eigenschap van het schaap vergeleken: het is een dwaalziek en eigenzinnig dier. Maar de Messias wordt hier met een andere, een goede eigenschap van het schaap vergeleken: het laat zich gewillig naar de slachtbank leiden en houdt zich stil wanneer het door harde scheerdershanden geschoren wordt. Zelfs het jonge lam laat zich gewillig slachten. (Het eind van het vers spreekt van de ooi, omdat lammeren nog niet geschoren worden.)

Als men er goed over nadenkt, is de verbinding tussen vs.6 en 7 eigenlijk heel merkwaardig: de dwaalzieke schapen van vs.6 zijn in feite de slachters van de Herder (die het gewillige Lam is onder hun handen) in vs.7! Doordat de Messias, die verzoenend de zondelast van zijn volk draagt, hier met een schaap vergeleken wordt, worden deze verzen verbonden met heel de offerdienst van Israël, waarin het lam of schaap een centrale rol speelde (denk vooral aan het Paaslam en het dagelijks brandoffer). Deze gedachte wordt in het Nieuwe Testament opgepakt in Joh. 1:29,36; Hand.8:32-35; 1 Petr. 1:19, en vooral Hebr., waar de Messias én de Hogepriester én het Offer is.

Ook hier een herhaling. Zoals vs.3 tweemaal zegt: 'Hij was veracht', zo zegt dit vers tweemaal: 'Hij deed zijn mond niet open', om het belang van de vrijwillige overgave van de Messias te onderstrepen. Zoals het lastdier niet protesteert tegen degene die het afbeult, en zoals het schaap niet protesteert tegen degene die het scheert, zo deed ook de Messias zijn mond niet open om tegen te spreken.

 

Hij werd afgebeuld, maar Hij liet het gewillig over Zich heengaan en deed zijn mond niet open om te protesteren; als een lam dat naar de slachtbank wordt geleid en als een schaap dat zich stil houdt tegenover haar scheerders, zo deed Hij zijn mond niet open.

 

Jesaja 53:8

Uit benauwing en uit gericht is Hij weggenomen;
en [wat betreft] zijn geslacht, wie bedacht
data Hij is afgesneden uit [het] land van [de] levenden?
Om [de] overtreding van mijn volk [was de] plaagb op Hemc.

a Of: en zijn geslacht, wie zal uitspreken? want... b of: …levenden om [de] overtreding van mijn volk? [De] plaag [was]... c Of: [bedoeld] voor hen.

 

Dit is een van de lastigste verzen uit de profetie om te vertalen en uit te leggen, wat al blijkt uit de vier voetnoten (waarmee de mogelijkheden niet eens uitgeput zijn!).

'Benauwing' en 'gericht' kunnen bij elkaar genomen worden, ongeveer in de zin van: het 'benauwde gericht'. De Messias is weggenomen door de dood (vgl. Gen.5:24; Ps.49:16; 73:24; Jer.15:15), en wel op grond van een vals doodvonnis dat Hem in grote benauwdheid bracht (Matth.26:66; 27:22-31). Hij scheidde uit het leven als een valselijk gevonniste en terechtgestelde misdadiger; maar ook: zijn dood verloste Hem uit de handen van hen die Hem vals vonnisten en terechtstelden.

De 'benauwing' verwijst terug naar de 'mishandeling' in vs.7. Er zit de gedachte in van 'toesluiting'; sommigen vertalen dan ook met 'arrest' (NIV noot) of 'gevangenschap, kerker' (2Kon.17:4; Jer.33:1; 39:15; vgl. DT noot; FD noot). Sommigen vertalen dan ook: 'na in hechtenis genomen en gevonnist te zijn is Hij weggevoerd' of: 'uit/van arrest en vonnis is Hij weggenomen'. Het voorzetsel dat met 'uit/van' of 'na' vertaald is, kan ook 'zonder' betekenen; de zin is dan dat de Messias werd gedood zonder behoorlijk proces.

Benauwdheid en gericht waren zijn deel van de zijde der mensen; maar liever denken we hier aan de benauwdheid en het oordeel die Gód over Hem bracht in de drie uren van duisternis (vgl. Ps.143:2; Jer.1:16; Ezech.5:8). Hij is uit dit oordeel 'weggenomen' door de dood. Dat betekende voor Hém wel het eind van zijn lijden, maar voor Israël betekende het tevens een diepe breuk met Hem: Hij die hen had kunnen redden, is hun nu door de dood ontvallen.

De uitleg van de volgende zinsnede hangt af van de betekenis die de uitleggers toekennen aan het door ons met 'geslacht' vertaalde woord, dat in het Hebreeuws een lijdend voorwerp is (uit DT, EÜ en FD valt niet op te maken aan welke betekenis gedacht is):

(a) 'Mensenleeftijd' (vgl. SV): dit is dan of: wie zal uitspreken op hoe jonge leeftijd Hij wel niet uit het leven is weggerukt? of: wie beseft dat Hij, die zo jong gestorven is, tot in eeuwigheid zal voortleven? (waarbij de eerste mogelijkheid beter bij de context en bij de betekenis van het woord past).

(b) 'Geslacht' in de zin van '(geestelijke) nakomelingschap' (NIV; zie Num.9:10; vgl. vs.10b, waar we echter een ander woord vinden); de zin zou dan zijn: 'wie kan van zijn nakomelingen spreken?' (die heeft Hij namelijk schijnbaar niet).

(c) 'Generatie' in de zin van 'tijdgenoten' (NBG, NIV noot): dit is de meest voorkomende betekenis van het woord (denk bijv. aan een uitdrukking als: 'van geslacht tot geslacht'); de zin is dan: 'wat betreft zijn tijdgenoten, wie [van hen] bedacht dat...' enz.; eventueel: 'wie zal [de boosheid van] zijn generatie [= de generatie die Hem verwierp] uitspreken?'

(d) 'Lot', ongeveer in deze zin: 'wie bekommerde zich om zijn lot?' Een totaal andere betekenis dan de vorige drie, maar het woord kan dit inderdaad ook betekenen.

(e) 'Woning, woonplaats': ook dit is weer een heel andere betekenis dan de voorgaande, één die we vinden in Jes.38:12; het zou hier dan kunnen gaan om het graf (vgl. vs.9).

(f) 'Leven': zo vertaalt men het woord in Jes.38:12 ook wel; de zin is dan: 'wie bekommerde zich om zijn leven?' (vgl. punt d).

Betekenis (c) sluit aan bij de meest voorkomende betekenis van het woord en geeft een goede zin; maar de andere betekenissen, die het voordeel hebben dat ze 'geslacht' als een gewoon lijdend voorwerp opvatten, zijn zeker niet uit te sluiten. De tekst zegt dat de Messias werd 'afgesneden' uit het land der levenden; dit woord betekent 'afkappen' zoals men met hout doet (2 Kon.6:4; vgl. Luk.23:31). Het woord wijst op een gewelddadige, en mogelijk ook een vroegtijdige dood (vgl. Ps.102:24v.).

Wie is degene die hier spreekt van 'mijn volk'? Tot vs.6 was steeds sprake van 'wij' en 'onze'. Als het hier al dezelfde spreker is als in vs.11 ('mijn knecht') en 12 ('Ik zal Hem geven'), dan is het Jahweh die hier spreekt. Maar het is ook mogelijk hier aan de profeet te denken. In ieder geval maakt de uitdrukking duidelijk dat er een wezenlijk verschil is tussen de Knecht van Jahweh en 'zijn volk'; dat betekent dat Israël zelf niet de Knecht kan zijn, zoals de Joodse traditie wil.

In de slotwoorden is weer sprake van de 'plaag', wat zou kunnen wijzen op melaatsheid (zie vs.4: 'geplaagd'), maar in ieder geval op de slaande hand van God (vgl. FD). De verschillende vertalingen van deze woorden:

(a) 'Om de overtreding van mijn volk was de plaag op Hem',

(b) '... afgesneden... om de overtreding van mijn volk? De plaag was op Hem',

(c) 'afgesneden... doordat de plaag op Hem was vanwege de overtreding van mijn volk' (vgl. EÜ),

geven alle een heel goede zin. Het Hebreeuwse woord voor 'op Hem' kan echter ook betekenen: 'op hen'. De bedoeling is dan dat de Messias werd afgesneden uit het land der levenden om de overtreding van het volk, waarop de plaag eigenlijk had moeten neerdalen (vgl. NIV noot: ' ... mijn volk, aan wie de slag toekwam'). Deze vertaling is echter ietwat gekunsteld.

 

Hij is door de dood weggenomen uit het benauwde gericht, en wie van zijn tijdgenoten stond er ook maar een ogenblik bij stil dat Hij gewelddadig is (of: wie bekommerde er zich om dat Hij geen nageslacht had? Hij is gewelddadig) weggerukt uit de wereld van de levenden? Om de overtreding van mijn volk weg te doen (zegt Jahweh) was mijn straffende hand [of: ... uit de wereld van de levenden om de overtreding van mijn volk (zegt Jahweh)? Mijn straffende hand was] op Hem in hun plaats [of: had op hén moeten neerkomen].

 

Jesaja 53:9

En hij gaf [Hem] bij [de] goddelozen zijn graf,
en bij een rijke [was Hij] in zijn dood a,
omdatb Hij geen onrecht gedaan heeft,
en geen bedrog in zijn mond [geweest is],

a Eig. meervoud. b Of: hoewel.

Na de beschrijving van zijn (arrestatie,) doodsvonnis en terechtstelling volgt nu zijn begrafenis. Het 'hij' in 'hij gaf' verwijst vermoedelijk terug naar 'geslacht', dus naar zijn tijdgenoten. Dezen, d.w.z. de machthebbers onder hen, bepaalden dat zijn graf temidden van de graven van de misdadigers zou zijn. Zo was dat gebruikelijk bij terechtgestelden; men legde hun lichamen in massagraven (vgl. ook 14:18v.; Jer.26:23). Maar God beschikte anders. De Romeinse overheid stond Jozef van Arimathea, een 'rijk man' (Matth.27:57), toe het lichaam in zijn eigen aanzienlijke graf te leggen.

Sommige uitleggers menen dat de twee zinsdelen geheel parallel zijn, en dat het woord 'rijke' dus overeenkomt met 'goddeloze' (vgl. NIV: 'Hem werd een graf bepaald bij de goddelozen, en bij de rijken in zijn dood'). Deze verklaring is echter niet nodig en ze klopt ook niet: rijken hoeven geen goddelozen te zijn en ze krijgen gewoonlijk ook geen smadelijke begrafenis (vgl. 22:16). Vs.9b kan hoogstens voor degene die de nieuwtestamentische vervulling niet kent (of aanvaardt), nogal raadselachtig zijn, en men heeft de tekst dan ook op allerlei manieren willen 'corrigeren'. Als men echter de Evangeliën aanvaardt, blijft er niets vreemds over.

Het woord 'dood' staat eigenlijk in het meervoud, wat in het Hebreeuws een intensivering aanduidt. In dit geval slaat het kennelijk op de verschrikkelijkheid en de veelomvattendheid van zijn dood.

Bij het volgende voegwoord, 'omdat' of 'hoewel', gaat het erom waarmee men het verbindt. Laat men het terugslaan op wat onmiddellijk voorafgaat, dan kan men lezen: 'Men had weliswaar beschikt dat Hij bij de goddelozen begraven zou worden, maar in werkelijkheid werd Hij bij een rijke begraven, omdat Hij de Rechtvaardige was'. Verbindt men het echter met het eerste deel van het vers, dan kan men lezen: 'Men beschikte dat Hij bij de goddelozen begraven zou worden (maar in werkelijkheid werd Hij bij een rijke begraven), hoewel Hij de Rechtvaardige was' (EÜ noot; vgl. NIV). De eerste vertaling ligt duidelijk meer voor de hand (zie SV, NBG, DT, FD). Omdat Hij geen zonde kende en geen zonde gedaan en gesproken had (1Petr.2:22), kon Hij, toen het werk eenmaal volbracht was, niet meer met de goddelozen op één lijn gesteld worden. Zijn karakter en werk maakten Hem waardig voor een passende begrafenis, mede met het oog op zijn opstanding. In Israël was een eervolle begrafenis zeer belangrijk (vgl. Gen.50:5).

 

En zijn tijdgenoten bepaalden weliswaar dat zijn graf bij de (terechtgestelde) misdadigers zou zijn, maar in werkelijkheid kwam Hij, toen Hij gestorven was, in het graf van een rijk man; dat kwam Hem toe omdat Hij nooit onrecht gedaan had en er nooit bedrog over zijn lippen was gekomen.