H. P. MEDEMA
Is het bijbels wanneer een broeder tijdens de samenkomst tot broodbreking een kort woord zegt naar aanleiding van een Schriftgedeelte? [UW. te B.]
Tegen een zodanige woordbediening op een tijdstip dat eigenlijk voor de aanbiddingsdienst was bestemd worden de volgende argumenten ingebracht:
(1) De broeder die zoiets doet, richt de aandacht van de aanwezigen op zichzelf en van de Heer af. MAAR: hetzelfde bezwaar zou ook gelden als iemand het Woord bedient op een daarvoor speciaal bestemde gelegenheid. Wanneer de Heilige Geest door het Woord spreekt, zal juist niet de spreker in het volle licht komen te staan, maar zal de Heer Jezus grootgemaakt worden.
(2) Wij behoren in de samenkomst tot aanbidding te komen met volle korven, zoals de Israëliet zijn eerstelingen tot God bracht (Deut.26:1vv.). MAAR: (a) de typologische lessen uit het Oude Testament mogen slechts worden gebruikt ter illustratie, niet om er leerstellige conclusies uit te trekken; (b) áls uit Deut.26:1-11 al een conclusie getrokken zou kunnen worden, is dat nu juist dat daar met vele woorden herinnerd wordt aan wat Jahweh gedaan heeft - woorden waarin de brenger van de eerstelingen zich wel tot Jahweh richt (vs.10), maar die toch, ofschoon voor het aangezicht van Jahweh uitgesproken, niet de vorm van een lofprijzing hebben, maar een herinnering aan Gods daden (vs.5vv.).
(3) De Heer Jezus heeft bij de instelling van het Avondmaal evenmin het Woord bediend. MAAR: dit argument is niet bestand tegen nauwkeurig onderzoek van de betreffende passages in de Evangeliën. De Heer heeft juist wel degelijk zijn discipelen met het Woord gediend juist in verband met de viering van het Avondmaal. Zie Matth. 26:26vv. (let speciaal op vs.27-29; de volgorde is: Avondmaal, Woordbediening, lofgezang!); Mark.14:22vv. (let speciaal op vs.24vv.; zelfde volgorde!); Luk.22:14vv. (de volgorde is: Woordbediening, Avondmaal, Woordbediening). Om nog maar te zwijgen van Joh. 13-16 (al wordt daar niet het Avondmaal genoemd).
(4) In de Handelingen vinden wij niet dat de dienst van aanbidding onderbroken werd door Woordbediening, MAAR: wij vinden over de ordening van de samenkomsten in Handelingen slechts uiterst spaarzame informatie. Hand.2:42 zegt niet hoe de verschillende aspecten van geloofsbeleving geordend waren in diverse samenkomsten; en Hand.20:7vv. spreekt over een samenkomst waarin zowel broodbreking als Woordbediening aan de orde waren.
Aan de weerlegging van de argumenten van deze vraagsteller voeg ik nog enkele overwegingen toe:
(1) De beschrijving van de orde in de gemeentelijke samenkomst in 1Kor.14 maakt geen onderscheid tussen samenkomsten tot broodbreking, tot Woordbediening en tot gebed: bidden, lofzingen, danken (vs.15,16) worden in één adem genoemd met spreken tot opbouwing (vs.3,6,12,19); 'een psalm' (een lofzegging) en 'een leer' staan zonder onderscheid naast elkaar (vs.26). Er is in de Gemeente 'fluit' en 'harp' (vs.7), d.w.z. lofprijzing, maar er is ook een 'bazuin' (vs.8), d.w.z. oproepen vanuit Gods Woord.
(2) Ook in de typen van het Oude Testament vinden wij (met alle voorzichtigheid ten aanzien van conclusies daaruit!) dat de dienst van het Woord een priesterlijk karakter droeg (vgl. Rom.15:16; en zie Num.7:89; 8:1). De zonen van Aäron, de priesters, hadden tevens tot taak op de trompetten te blazen (Num. 10:8), en het Woord te bedienen (Mal.2:6). Zie ook Deut.17:18; 31:9; 2Kron.19:8; 31:4; Jer.2:8; Ezech.22:26; Hos,4:6; Zef.3:4; Hag.2:11.
(3) Wij moeten niet vergeten dat het Avondmaal door de Heer Jezus is ingesteld vanuit het Joodse paasfeest. Bij het Pascha kende men de hagadah, het in herinnering roepen van wat in de nacht van het eerste Pascha in Egypte gebeurd was, zoals nog heden ten dage in een Joods gezin de zoon aan zijn vader vraagt: ‘Waarin is deze nacht anders dan alle andere nachten?' De uitdrukking 'tot mijn gedachtenis' (1 Kor. 11:25; Luk.22:19) zinspeelt daarop.
(4) In het algemeen geeft het Nieuwe Testament ons niet een nauwkeurige ordening van de gang van zaken in de samenkomsten van de Gemeente, maar de geestelijke principes die aan die gang van zaken ten grondslag moeten liggen: opbouwing van de gelovigen, verheerlijking van de Naam van de Heer Jezus. Het is aan ons, ons daarin te laten leiden door de Heilige Geest.
In het algemeen is het beeld van een gemeentelijke samenkomst, dat ons in het Nieuwe Testament tegemoet komt, veeleer dat van een spontaan samenzijn, waarin de Heilige Geest vrij kan werken, zonder binding aan geschreven of ongeschreven regels.