H. BOUTER JR.
Wij willen nu apart aandacht schenken aan Elisa als de opvolger, de 'geestelijke erfgenaam' van Elia, zoals wij hem hier in 2 Koningen 2 zien aan het begin van zijn loopbaan. Hoewel Elisa geroepen was als dienaar van Elia (1Kon.19:21; 2Kon.3:11), is het aannemelijk dat er in de loop van de jaren een nauwe band is ontstaan tussen de beide mannen. Dat blijkt wel uit het feit dat Elisa in dit hoofdstuk tot driemaal toe weigerde om Elia te verlaten (vs.4,6), en uit de mededeling dat zij 'al wandelende en sprekende voortgingen' (vs. 11). Zij kenden elkaars gedachten en gingen vertrouwelijk met elkaar om. Terwijl een slaaf niet weet wat zijn heer doet (vgl. Joh.15:15), was Elisa op de hoogte van wat er met zijn 'heer' (vs.3,5) zou gebeuren op die gedenkwaardige dag en heeft hij met hem daarover van gedachten gewisseld. Hij stond niet op een afstand zoals de profetenleerlingen (vs.7), van wie niet eens wordt vermeld of zij Elia die dag persoonlijk hebben gesproken (vs.3,5). Hij noemt Elia dan ook zijn vader: 'Mijn vader, mijn vader!' (vs. 12). Daarom scheurt hij ook zijn eigen kleren in twee stukken na Elia's hemelvaart, als een teken van rouw en diepe smart over het verlies van zijn meester. Hij zag in hem niet slechts zijn heer en meester, maar tevens zijn metgezel, zijn vriend, ja, zijn vader. Overeenkomstig zijn verzoek rustte echter de geest van Elia op Elisa (vs.9,15), zodat hij niet als een eenzame wees achterbleef maar bekleed werd met kracht van boven.
Een praktische les die wij uit dit gedeelte kunnen trekken, is te vinden in de wijze waarop Elia en Elisa met elkaar omgaan. Dit is een voorbeeld voor de wijze waarop oudere en jongere gelovigen met elkaar zouden kunnen en moeten omgaan. Hoewel Elisa's geloofsvertrouwen door zijn oudere metgezel wel op de proef werd gesteld, zien wij hier toch ook een harmonisch samengaan tussen een oudere en een jongere dienstknecht van de Here. Elia was de geestelijke vader van Elisa (vs.12), zoals Paulus dat was van Timotheüs (1Tim.1:2; 2Tim.1:2). Zo werden deze godsmannen voorbereid op de taak die wachtte.
Typologisch zien wij in de relatie tussen Elia en Elisa de volgende twee betrekkingen tussen de gelovigen enerzijds en Christus anderzijds:
1. Wij zijn dienstknechten van onze Heer in de hemel (Joh.15:20). Christus is niet meer op aarde, maar Hij is verheerlijkt aan Gods rechterhand en Hij heeft ons als zijn gezanten hier achtergelaten. Als nieuwe mensen zijn wij op aarde 'vertegenwoordigers' van de Mens in de hemel. Wij zijn discipelen en navolgers van Christus, die bekleed zijn met zijn Geest (Luk.24:49; Hand.1:8).
2. Tegelijkertijd noemt Christus ons zijn vrienden, omdat wij zijn gedachten kennen en zijn ingewijd in de geheimen van zijn hart (Joh. 15:15) - evenals Elisa de vertrouweling van Elia was. Hij heeft ons niet als eenzame wezen achtergelaten, maar door zijn Geest is Hij bij ons en wijst Hij ons de weg. Het bezit van de Heilige Geest is de kostbare erfenis die Christus ons na zijn dood en opstanding en hemelvaart heeft nagelaten (Joh.14:16v.; 15:26; 16:12v.).
Elisa was zich ervan bewust dat hij Elia's opvolger was, zijn erfgenaam - veel meer dan dat het geval was met de profetenzonen (die soms met naambelijders, soms ook met onwetende gelovigen kunnen worden vergeleken). Als wij hen al als erfgenamen van Elia mogen betitelen, dan was Elisa toch de 'eerstgeboren zoon' die recht had op een dubbel aandeel in de erfenis (Deut.21:17). Elisa claimde hier om zo te zeggen zijn eerstgeboorterecht, nadat Elia hem vlak voor zijn wegneming in de gelegenheid had gesteld om een wens te doen (vs.9a).
Nu levert de uitdrukking een 'dubbel deel' (vs.9b) wel wat moeilijkheden op voor vertalers en uitleggers. Het betekent in geen geval dat de geest van Elia in dubbele mate op Elisa zou rusten (zoals de Vulgata en de Lutherse vert. ten onrechte suggereren). Een dergelijk verzoek zou niet alleen getuigen van grote onbescheidenheid van de kant van de erfgenaam (Elisa), maar het is ook heel duidelijk dat een erflater (Elia) niet meer kan nalaten dan hijzelf bezit. Anderen wijzen erop dat dezelfde term in Zacharia 13:8 wordt gebruikt en daar door twee derde deel wordt vertaald, en daar betekent: 'twee delen uit meerdere'. Dat zou dan van meer bescheidenheid en realiteitsbesef getuigen: de leerling (Elisa) wilde niet groter zijn dan de meester (Elia). Laten we het erop houden dat Elisa hier vasthoudt aan zijn roeping als de opvolger van Elia en daarom zijn 'eerstgeboorterecht' opeist: hij wil in de voetsporen van zijn geliefde meester treden en daartoe wenst hij te worden begiftigd met (het hoofdbestanddeel van) diens geest.
Wat hier opvalt is dat Elisa geen rijkdom, eer of macht wenst te erven, maar een dubbel deel van de geest van Elia. Zijn verzoek lijkt daarom op de bede van Salomo, die bij het begin van zijn taak als koning evenmin rijkdom of macht begeerde maar een wijs en verstandig hart om Israël te kunnen richten (1Kon.3:5v.). Daarmee toont hij dat hij de juiste instelling, de juiste spiritualiteit bezit. De parallel met het Nieuwe Testament is niet moeilijk te zien: de verhoogde Christus heeft zijn discipelen op aarde zijn Geest nagelaten, opdat wij in zijn voetsporen zouden wandelen en op Hem zouden lijken. Hij belooft ons in deze bedeling, waarin Hijzelf op aarde is verworpen en is opgenomen in de hemel, geen aardse rijkdommen en bezittingen, invloed en macht. Het is voor een discipel van Hem genoeg om te worden zoals de Meester. En daartoe stelt Hij ons in staat door de werking van de Geest, de 'Geest van Christus' (Rom.8:9), die ons aan zijn heerlijk beeld gelijkvormig maakt. Zelfs mannen zoals Jakobus en Johannes, die aanvankelijk van een heel ándere geest waren (vgl. Mark. 10:35v.; Luk.9:54,55), werden door de Heilige Geest 'omgevormd' tot beelddragers van Gods Zoon. De mensen onderkenden van hen en van anderen dat zij 'met Jezus waren geweest' (Hand.4:13). Zij konden de wijsheid en de geest waarmee Stéfanus sprak, niet weerstaan (Hand.6:10). Zo merkten de profeten van Jericho hier op dat de geest van Elia op Elisa rustte (vs.15).
Niettemin zien wij hier dat Elia het niet vanzelfsprekend vond dat Elisa een dubbel deel van zijn geest zou erven. Hij beschouwde het als 'een moeilijke zaak' (vs.10), wellicht in het besef dat het een mens niet toekomt en zelfs onmogelijk is om aan anderen de Geest van God mee te delen. Elia wist niet of Elisa's wens wel in vervulling kon gaan, en daarom legde hij deze zaak met de volgende woorden in Gods hand: 'Indien gij mij zult zien, terwijl ik van u word weggenomen, dan zal het u aldus geschieden'. De voorwaarde was dus dat Elisa ooggetuige zou zijn van Elia's hemelvaart, dat zijn ogen door God Zelf zouden worden geopend voor het wonder dat zou plaatsvinden. En inderdaad werd het Elisa vergund de wegneming van zijn meester te zien en zodoende een blik te slaan in de onzichtbare wereld (vs.11,12; vgl. 6:17). Hij zag hoe God een strijdwagen uit de hemel zond, een 'vurige wagen en vurige paarden', om Elia - de trouwe en eenzame strijder voor Gods eer op aarde - op te nemen in de heerlijkheid. De strijdbaarheid en geestelijke kracht van Elia was de ware sterkte van Gods volk geweest: 'Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël!' (vs.12; in 13:14 wordt hetzelfde gezegd van Elisa).
De geestelijke les voor ons kan aldus worden omschreven: 'Maar wij zien Jezus... met heerlijkheid en eer gekroond' (Hebr.2:9). Zoals Elisa getuige mocht zijn van Elia's verhoging, mogen wij het geloofsoog richten op de verhoogde Christus. Wij zien Jezus, niet met onze natuurlijke ogen, maar met 'verlichte ogen van het hart' (Ef.1:18). De Heilige Geest heeft onze ogen geopend voor de waarde van het werk van Christus, zijn lijden en sterven, zijn gang door de doodsrivier. En wij mogen weten dat wij met Hem zijn verbonden, dat Hij vóór ons is gestorven en dat wij met Hem zijn gestorven (zoals Elisa sámen met Elia afdaalde in de Jordaan). Wij weten ook - verlicht door de Heilige Geest - dat Christus niet in de dood is gebleven, nadat Hij het grote werk van de verlossing had volbracht. De dood kon Hem niet vasthouden. God wees Hem het pad des levens en wekte Hem op uit de doden. God baande een weg dwars door de dood, een weg die wij met en door Christus kunnen betreden (evenals Elisa sámen met Elia door het droge kon oversteken). Wij zijn opgestaan met Hem en wandelen nu in nieuwheid van leven, in de kracht van Christus' opstanding (Rom.6:4). Wij weten ook dat Hij is opgenomen naar de hemel en is gaan zitten aan de rechterhand van God (Mark.16:19; Luk.9:51; 24:51,52; Hand. 1:1,9 -'terwijl zij toekeken', 11,22).
![]() |