W.J. OUWENEEL

TenSlotte

Op de wachttoren

Wacht, o mijn ziele, wacht op de Heer
Wat u ontviele, Hij nimmermeer.
Wees onversaagd: 't morgenlicht daagt.
Ziet gij reeds niet 't hemels verschiet?
Zwijg, bitt're klacht, wijk, droeve nacht,
zorgen, verdwijnt - Jezus verschijnt.

Het beeld dat dit lied bij mij wekt, is dat van de wachter op de wachttoren, die in de nacht uitziet naar het ochtendgloren. Als de mensen in de stad slapen, staat de wachter op zijn wachttoren op de uitkijk om hen te waarschuwen voor naderend onheil. Als er vijandelijke legers naderen, of als er een gevaarlijke storm opsteekt, dan schreeuwt hij zijn keel hees. De mensen moeten wakker worden en zich te weer stellen tegen de rampen die de stad bedreigen. Zo'n wachter was bijv. de profeet Ezechiël (3:16-21). Alle aankondigingen van onheil over Juda moest deze als wachtpost aan het volk doorgeven. Deden de mensen daar dan niets mee, dan was het hun schuld als ze door het oordeel van God omkwamen. Maar als Ezechiël als wachter in gebreke zou blijven door niets te zeggen, dan zouden de mensen ook wel door hun eigen schuld omkomen, maar dan zou de profeet toch medeschuldig zijn aan hun ondergang. En zo is het ook met ons vandaag als we de mensen om ons heen niet waarschuwen voor het naderend oordeel van God!

Een andere wachter zien we in Jes.21:6-9. Hij ziet vanaf zijn wachttoren een grote troep ruiters aankomen, die de stad Babel bedreigen. Dat is voor het volk van God een verblijdende boodschap. Ook hier kondigt de wachter een vijandelijk leger aan, maar dat komt nu eens niet het volk Israël bedreigen, maar juist de vijanden van Israël. Ook dat heeft ons iets te zeggen. Als Gods volk ook vandaag bedreigd en vervolgd wordt, mogen we het als wachters verkondigen dat eenmaal Gods volk bevrijd wordt en de verdrukking juist neerdaalt op allen die Gods volk benauwd hebben.

De derde wachter is Habakuk (2:1) - het aangrijpendste voorbeeld. Hij heeft God zijn moeilijke vragen voorgelegd: 'waarom laat God toe dat Israël zich zo verzondigd heeft?' maar ook: 'waarom laat God toe dat een nóg zondiger volk dan Israël (nl. de Babyloniërs) Gods tuchtroede over Israël wordt?' En dan gaat de profeet op zijn wachttoren staan om uit te zien - niet naar de vijanden die over Gods volk zullen komen, maar naar Gods antwoorden, ja, naar God Zelf. De wachter kijkt uit naar een licht van hoop dat gaat gloren aan de horizon. 'Ziet gij reeds niet 't hemels verschiet` God Zelf geeft aan waarnaar de profeet moet uitzien (vgl, Hebr.10:37); 'Hij die komt, zal komen en niet uitblijven'. Ligt daar niet het antwoord op al onze vragen? 'Wijk, droeve nacht; zorgen, verdwijnt - Jezus verschijnt!'

Broeder, zuster, wat uw omstandigheden ook zijn. klamp u daaraan vast. U krijgt nu nog niet alle antwoorden. Maar één ding is zeker: het morgenlicht daagt al, de Heer komt het duister van uw nacht voor altijd verdrijven.