W.J. Ouweneel
Als wij over de Evangeliën spreken, weten we allemaal wel waarom we er vier in onze Bijbel hebben. De Heilige Geest heeft ons vier verschillende Evangelie-verhalen gegeven om in elk daarvan een bepaald facet van de Persoon van de Heer en van zijn werk te belichten. De meeste lezers zullen wel ongeveer kunnen aangeven wélke facetten van de Heer in elk Evangelie bijzonder naar voren komen. Het is echter van belang te bedenken dat niet alleen in de Evangeliën, maar in álle Bijbelboeken Christus de centrale Persoon is, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. In de Evangeliën valt dat uiteraard het meeste op, omdat die immers juist ten doel hebben een bepaalde beschrijving van het leven van de Heer te geven. maar het is heilzaam te bedenken dat ook in de volgende Boeken van het Nieuwe Testament de Heer steeds de centrale figuur blijft.
Natuurlijk weten we dat allemaal best; maar toch is het minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Immers, als we een gelovige vragen wat het hoofdthema van de verschillende Brieven is, dan zul je praktisch nooit als antwoord krijgen: 'Christus!' Integendeel, je zult eerder ongeveer het volgende horen: in de Romeinenbrief gaat het vooral over de rechtvaardiging op grond van geloof; in 1 Korinthe gaat het over de orde in de gemeente; in 2 Korinthe gaat het over de aard van de bediening van Paulus; in Galaten gaat het over de betekenis van de wet en besnijdenis voor de christen; in Efeze gaat het over de verborgenheid van de gemeente; in Filippenzen gaat het over de christelijke levenservaring; in Kolossenzen gaat het... nu, vult u zelf maar in. Misschien zou u hier of daar een wat andere formulering gegeven hebben, maar meestal krijgen we toch wel iets dergelijks te horen.
Het zijn allemaal echt 'leerstellige' antwoorden. En dat mag ook best, want in elke Brief - in de één meer dan in de ander (in Fil. bijvoorbeeld praktisch niet) - wordt wel een bepaalde 'leer' ontvouwd. Maar toch gaat het altijd om méér. We mogen de brieven nooit verlagen tot puur leerstellige (om niet te zeggen 'theologische') verhandelingen. Het gaat nooit om de 'leer' op zichzelf, maar altijd om verkondiging - en verkondiging in het Nieuwe Testament is niet primair het brengen van een bepaalde 'leer', maar het verkondigen van een Persóón. In het christendom gaat het niet om een bepaalde 'nieuwe leer', maar om Hem die voor ons gestorven en opgewekt is, Hem die ons leven is, Hem die de zin en het doel van ons bestaan geworden is, ons Een en Al. Rondom zijn Persoon en zijn werk bieden de apostelen ongetwijfeld ook een bepaalde 'leer' (vgl. 2 Joh.:9: 'de leer van Christus'). Maar het is altijd belangrijk ervoor te waken dat die leer niet langzamerhand zo belangrijk wordt dat die de plaats van de Persoon Zelf gaat innemen; dat de 'zuiverheid in de leer' (hoe belangrijk natuurlijk ook!) niet schuilgaat achter de liefde tot de Persoon.
Ik heb het woord 'heilzaam' gebruikt. Het is heel heilzaam - zegenrijk voor ons geestelijk leven - als we de Brieven eens in het licht van de Persoon van Christus gaan bezien. Ik wil dat - om mij te beperken - voor elke gemeentelijke Brief van Paulus heel kort aanstippen; de lezer moet dat dan verder maar voor zichzelf uitwerken. Bij elke Brief wil ik op twee dingen wijzen: (a) Wie Christus is in Zichzelf, zoals Hij in die bepaalde Brief wordt voorgesteld, en (b) wat Hij als zodanig voor mijn praktische leven betekent.
In Rom. 1:15 zegt Paulus dat het zijn verlangen was het 'evangelie' ook aan de gelovigen in Rome te verkondigen. Hij wilde ze de leer van het heil nader uit de doeken doen. Dat heeft inderdaad alles te maken met rechtvaardiging, heiliging, vrijmaking; met geloof in plaats van werken der wet; met de universaliteit van het evangelie: niet alleen voor de Jood, maar ook voor de Griek. En zo zijn er nog vele andere onderwerpen die in Rom. aan de orde komen. Maar als we nu de vraag stellen: 'Waar gaat het in het evangelie dat Paulus verkondigt, nu éigenlijk om?', dan geeft hijzelf het antwoord in 1:1-4. Het is het 'evangelie van God (...) aangaande zijn Zoon (die geworden is uit [het] geslacht van David naar [het] vlees, die verklaard is als Gods Zoon in kracht naar [de] Geest van [de] heiligheid, door dodenopstanding), Jezus Christus onze Heer'. In vs. 9 spreekt hij nog eens over 'het evangelie van zijn Zoon'.
Daar draait het om. Of je nu zegt: Het gaat in het evangelie om de gerechtigheid van God - dan moet je er toch aan toevoegen: 'door geloof in Jezus Christus' (3:22). Of je nu zegt: in het evangelie gaat het om de verlossing - dan is het toch 'de verlossing die in Christus Jezus is' (3:24). Of je nu zegt: het gaat niet om de werken der wet, maar om het geloof - dan moet je toch zeggen: 'geloof in Jezus' (3:26). Steeds gaat het in Rom. om 'de Ene, Jezus Christus' (5:17). Het eeuwige leven is 'door Jezus Christus onze Heer' (5:21; vgl. 6:23); wij zijn 'voor God levend in Christus Jezus' (6:11); en voor dat alles danken wij God 'door Christus Jezus onze Heer' (7:25). Ja, de climax van het eerste deel van de Brief is, dat niets ons zal kunnen scheiden van 'de liefde van Christus' en van 'de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer' (8:35,39).
Hoe belangrijk is dat ook voor de praktische toepassing van de Brief. In elke Brief wordt 'de leer' (als we dat woord toch even willen aanhouden) praktisch toegepast op het leven van de gelovige. Maar zo gemakkelijk als we christendom reduceren tot een 'leer' (en dan Christus vergeten), zo gemakkelijk onderwerpen we het christelijk leven aan regels en geboden, waarachter Christus opnieuw helemaal schuilgaat. Wie Rom. 12 en 13 leest, zou oppervlakkig ook het idee kunnen krijgen dat het daar om allemaal wetten en regels gaat; men zou er bijna wanhopig onder kunnen worden om ze allemaal te onthouden en van elkaar te kunnen onderscheiden. Maar aan het eind van Rom. 13 worden al die geboden op een schitterende manier samengevat: 'doet de Heer Jezus Christus aan'. Daar gaat het om. Wie zich met Hem bekleedt, d.w.z. Hem en zijn deugden in het leven ten toon spreidt, die volbrengt als 'vanzelf' al de voorschriften van Rom. 12 en 13. Sterker nog: wie de geboden volbrengt, maar daarin Christus niet tentoonspreidt, is slechts een wettisch christen. En wie omgekeerd met Christus bekleed is, zal er helemaal geen moeite mee hebben die geboden te vervullen. Daarom zegt Rom. 13:10 ook dat de liefde de vervulling van de wet is. Wie bekleed is met de liefde van Christus en die liefde uitstraalt, vervult zijn geboden.
Zo is het ook in Rom. 14:1-15:7, waar het over de verhouding tussen de sterken en de zwakken in het geloof gaat. Wat kunnen er op dat vlak niet geweldige problemen liggen! Daar is al heel wat over gediscussieerd, waarbij verwijten van 'wetticisme' enerzijds en 'wereldgelijkvormigheid' anderzijds heel gemakkelijk over de tafel vliegen. Maar ook hier is de kern heel eenvoudig: wat jouw geweten jou ook mag voorschrijven, hier draait het om in je leven: 'hetzij wij leven, wij leven voor de Heer; hetzij wij sterven, wij sterven voor de Heer; hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer' (14:8). En ook de eindconclusie van Paulus is heel eenvoudig, en tegelijk eenvoudig schitterend: 'Daarom neemt elkaar aan, zoals ook Christus u heeft aangenomen tot heerlijkheid van God' (15:7). Daar komt Paulus' onderwijs steeds weer eenvoudig op neer: 'Wees er voor Hem en zoals Hij'. Dat is de kern van het christenleven.
Niemand zal willen ontkennen dat het in 1Kor. over de praktische orde in de plaatselijke gemeente gaat. Er waren in dat opzicht heel wat problemen in Korinthe die om een oplossing vroegen, zowel meer persoonlijke als meer gezamenlijke problemen. Maar let er nu eens op in wat voor licht de apostel al deze problemen behandelt. Heel het begin van de Brief is een machtig getuigenis omtrent de heerlijkheid van Christus (Paulus heeft dan ook 'Jezus onze Heer gezien'! 9:1). Alle problemen van Korinthe worden gezien in het perspectief van Hem: 'Christus, [de] Gekruisigde', d.i. 'Christus, [de] kracht van God en [de] wijsheid van God' (1:23v.), tegenover alle zwakheid en dwaasheid van ons, mensen. Wat is het dan ook goed, voordat de afzonderlijke problemen aan de orde komen, herinnerd te worden aan Hem, 'die ons geworden is: wijsheid van Godswege, gerechtigheid, heiliging en verlossing' (1:30). Toen Paulus tot de Korinthiërs kwam, wilde hij enerzijds onder hen niets weten dan 'Jezus Christus, en Die gekruisigd' (2:2). Anderzijds stelde hij Hem voor als de 'Heer der heerlijkheid', in Wie de eeuwige wijsheid van God openbaar geworden is (2:8). Wat een weids gezichtsveld! Laat dan de problemen maar komen: 'alles is van u: ... hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, ... alles is van u; en u bent van Christus, en Christus is van God' (3:21-23).
Steeds worden de problemen, of ze nu groot of klein zijn, in het licht van de heerlijkheid van Christus gezien. Als het om geestelijk inzicht gaat: wij hebben het 'denken van Christus' (2:16). Als het om gemeentebouw gaat: er is geen ander fundament 'dan wat er ligt, dat is Jezus Christus' (3:11). Als er kritiek op de apostel is: zijn wegen zijn 'in Christus <Jezus>' (4:17). Als het om tucht in de gemeente gaat, d.i. het uitzuiveren van zuurdeeg: bedenk dan daarbij dat het om een feest gaat, het feest van de ongezuurde broden, want: 'ook ons pascha, Christus, is geslacht' (5:7). Als het gaat om rechtszaken tussen gelovigen onder elkaar, bedenk dan wat wij eens waren en wat wij nu geworden zijn 'door de naam van de Heer Jezus <Christus>' (6:11); met Hem zullen wij de wereld en zelfs engelen oordelen (6:2v.). Als het om hoererij gaat: bedenk dat de lichamen 'voor de Heer' zijn en 'leden van Christus' zijn (6:13,15). Als het om de staat gaat waarin wij geroepen zijn: bedenk dat we 'een vrijgelatene van [de] Heer', maar ook 'een slaaf van Christus' zijn (7:22). Als het om trouwen gaat: dat is goed, 'mits in [de] Heer' (7:39).
Wat de hele kwestie van het eten van afgodenoffers betreft: bedenk eerst maar eens dat er 'één God, de Vader' is en 'één Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem' (8:6). De hele kwestie van de wet wordt in het licht van Christus eenvoudig: door Hem zijn wij thans niet meer onder de wet, maar tegelijk 'aan Christus wettelijk onderworpen' (9:21). Wat er ook voor vragen rond het Avondmaal mogen zijn: denk erom: het gaat om de gemeenschap van het bloed van Christus en het lichaam van Christus, en het gaat om de tafel van de Heer (10:16,21) en het avondmaal van de Heer (11:20); dat valt niet te combineren met demonendienst of met onwaardig eten en drinken.
Hoe duidelijk wordt dan de algemene richtlijn voor het christenleven, persoonlijk of gemeentelijk. Paulus kan zeggen: 'weest mijn navolgers, zoals ook ik van Christus' (11:1). Heel de behandeling van ons gedrag in de gemeente in 1Kor. 11-14 (Avondmaalsviering, uitoefening van de genadegaven, orde in de gemeente) vindt dan ook zijn hoogtepunt in 1Kor.13, het hoofdstuk van de liefde, dat is de liefde van Christus. Juist in 1Kor.13 ontbreekt de naam van de Heer; maar nergens is de Heer in 1Kor. zo duidelijk aanwezig als juist in hst. 13. Het beeld dat daar geschilderd wordt, is niets anders dan het beeld van Hem die hier op aarde in zachtmoedigheid en nederigheid de liefde van God is komen openbaren. Dat beeld moeten wij in ons eigen (gemeente)leven tentoonspreiden; dan verdwijnen alle gemeentelijke kwesties als sneeuw voor de zon.
De Brief eindigt zoals hij begon: met een machtig getuigenis omtrent de heerlijkheid van Christus (hst.15): de gestorvene, de opgestane, de verheerlijkte, de wederkomende Heer. 'Maranatha!' (16:22).
Ook in zijn tweede Brief aan de Korinthiërs vindt Paulus alle gelegenheid het bijzonder licht op de Persoon van Christus te laten vallen. Hij moet in deze Brief immers zijn bediening verdedigen tegenover zijn critici. Welnu, de inhoud van zijn bediening is Christus. Maar voordat het zover is: zie eens hoe mooi Paulus spreekt over beloften die wij als gelovigen doen; hij brengt dat in verband met 'de Zoon van God, Jezus Christus', in Wie het 'ja' en het 'amen' van al de beloften van God zijn (l:19v.). En zie eens hoe mooi Paulus dan zijn evangelietaak beschrijft: het is God 'die ons altijd in triomf omvoert in Christus en de reuk van zijn kennis door ons openbaar maakt op elke plaats' (2:14). Sterker nog: wat de apostel tentoonspreidt, is 'de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die [het] beeld van God is'; het gaat om de 'lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in [het] aangezicht van <Jezus> Christus' (4:4,6). Het lijkt me moeilijk een mooiere omschrijving van het evangelie te vinden in het hele Nieuwe Testament. Het gaat in het evangelie niet allereerst om de nood van de zondaar, maar om de openbaring van de heerlijkheid van God en van Christus.
Wat is de praktische uitwerking daarvan in het leven van gelovigen? Wij zijn 'een brief van Christus', geschreven ‘met [de] Geest van [de] levende God', ‘op vlezen tafelen van de harten' (3:3). De bediening van die Geest in ons is heerlijkheid (3:8), want wat Hij in ons bewerkt is dit: 'Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van [de] Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door [de] Heer, [de] Geest' (3:18). Diezelfde heerlijkheid van Christus die in het evangelie gemanifesteerd wordt moet ook praktisch steeds meer in de gelovigen weerspiegeld worden! De heerlijkheid van Christus is de kern van het evangelie, en ook van het praktische christenleven.
De verdere praktische vermaningen van de Brief worden steeds in dat licht gezien. Ontslapen betekent: 'bij de Heer inwonen' (5:8). Wandelen in goede werken betekent: loon ontvangen 'voor de rechterstoel van Christus' (5:10). Nieuwe relaties in het leven te kennen vloeit voort uit: een 'nieuwe schepping in Christus' te zijn (5:16v.). Het afzien van elk ongelijk juk met ongelovigen vloeit voort uit: deelgenootschap met Christus (6:14v.). Zelfs zoiets 'simpels' als een collecte voor medegelovigen wordt op het hoge plan gezien van ‘de genade van onze Heer Jezus Christus', die 'ter wille van u arm is geworden, opdat u door zijn armoede rijk zou worden' (8:9). Onze gedachten moeten we 'gevangen nemen tot de gehoorzaamheid van Christus' (10:5). Onze levenswandel moet beheerst worden door 'de eenvoudigheid <en de reinheid> jegens Christus' (11:3). En onze zwakheden zijn niets anders dan een gelegenheid dat de kracht van de Heer in onze zwakheid wordt volbracht (12:8v.). In Paulus' bediening is het Christus voor en na; zo moet het dan ook in het leven van elke gelovige zijn.