Willem J. Ouweneel
Nu weten wij, God vol erbarmen,
dat Gij de liefde zelve zijt;
dat wij in uwe vaderarmen
door Christus rusten voor altijd.
Nu is ons hart verheugd;
Hij bracht ons altegader,
gereinigd door zijn bloed,
in de armen van de Vader.
Door de eeuwen heen is het woord van Deut.33:27 al duizenden gelovigen tot troost geweest: 'De eeuwige God is u een woning en onder u zijn eeuwige armen'. Menig mens herinnert zich de sterke armen van zijn vader, die hem of haar als kind gewiegd, gedragen, opgevangen hebben. Elke volwassen gelovige kan zich eenzaam of zwak voelen en zich dan verheugen in die sterke, eeuwige armen van God, die hij of zij onder zich voelt. Die armen worden hier 'eeuwig' genoemd om de onveranderlijke kracht van Gods armen goed te laten uitkomen. Kinderen worden op een gegeven moment te zwaar voor de armen van hun aardse vaders, en die vaders zelf worden oud en zwak. Maar de armen van God zijn geweldig (Ex.15:16), machtig (Ps.77:16; 89:14), groot (Ps.79:11), sterk (Ps.89:11; Jes.62:8), heilig (Ps.98:1; Jes.52:10), luisterrijk (Jes.63:12), hoog (Hand.13:17).
De gedachte aan de vaderlijke gevoelens van God, die zijn kind in de armen draagt, vinden we prachtig in Deut.1:31 (al wordt daar niet het woord ‘arm' gebruikt): '... in de woestijn, waar gij gezien hebt, hoe de HERE, uw God, u droeg, zoals een man zijn kind draagt, op heel de weg die gij gegaan zijt'. In Hos.11:3 herinnert God aan Efraïms vroegste 'jeugd': 'Ik leerde Efraïm lopen; Ik nam hen op mijn armen, maar zij erkenden niet, dat Ik hen genas'. Bij dit laatste kan men misschien denken aan de wonden die het kind dat leert lopen, bij het vallen kan opdoen, en die de vader liefderijk verbindt. Het volgende vers luidt in één vertaling aldus: 'Met mensenzelen trok Ik hen voort, met koorden der liefde, en Ik was voor hen zoals zij, die een zuigeling opheffen [en] tegen de wangen [drukken], en Ik neigde Mij tot hem, Ik gaf hem te eten'. Hier gaat het om alle middelen die God toepast om als een vader zijn kind te vertroetelen (de mensenzelen zijn touwen die wegens de menselijke zwakheid het kind bij het lopen helpen).
Een verwante gedachte is die van de herder die zijn kudde weidt, in zijn arm de lammeren vergadert en ze in zijn schoot draagt (Jes.40:11). Ook hier zijn de lammeren de kleinen en zwakken, die moeilijk zelf kunnen lopen en op de sterke armen van de herder zijn aangewezen. Maar ook volwassen schapen kunnen op de schouders genomen worden (Luk. 15:5). Geen enkele gelovige is gelukkig te groot of te oud om zich veilig te mogen voelen in Gods eeuwige armen...
![]() |