J. KLEIN HANEVELD
Tot op de dag van vandaag zijn er mensen die bijbelse na men dragen. Jan (Johannes), Jaap (Jakobus), Piet (Petrus), Tom (Thomas), bijna alle apostelen kom je tegen, alleen de naam Judas niet. Er is niemand meer die zijn kind de naam Judas geeft. Dat is een naam geworden die gevoelens van afschuw en weerzin bij elk weldenkend mens oproept. Die naam klinkt als een vloek. Het woordenboek vermeldt: judaskus, judasloon, judasstreek, uiteraard allemaal woorden met een ongunstige betekenis.
Was hij de meest doortrapte man die ooit geleefd heeft? Wanneer middeleeuwse schilders hem afbeelden temidden van de vijanden om de Heer Jezus heen, dan hebben al die vijanden ongunstige gezichten, maar de gemeenste boeventronie is die van Judas. Je haalt hem er zo uit.
Heeft Judas er werkelijk zo uitgezien? Wanneer alle vijanden van de Heer Jezus er zo schurkachtig hebben uitgezien, kost het wel moeite met een eerlijk hart te zingen: 'Ja, ik kost Hem die slagen' en de dichter Revius na te spreken: 'Ick bent, o Heer, ick bent die u dit heb gedaen.' Er is ook een andere visie op Judas, die pas in onze eeuw is opgekomen: een rehabilitatie van Judas. Judas zou zijn verraad gepleegd hebben om de Heer Jezus te helpen, Hem, eenvoudig gezegd, uit zijn tent te lokken. Judas verwachtte dat de Heer Jezus als koning zou gaan regeren en zijn macht aanvaarden als de Messias. Maar Judas vond dat de Heer telkens weer de geschikte gelegenheid daarvoor voorbij liet gaan. Het scheen alsof Hij de beslissende stap niet durfde doen. Daarom zou Judas Hem hebben willen dwingen om te tonen wat Hij kon door hem gevangen te laten nemen. Dan zou de Heer zijn passieve houding moeten laten varen en in actie moeten komen. Zo zou dan een beslissing geforceerd worden. Men schrijft dan aan Judas motieven toe die op zichzelf niet afkeurenswaardig zijn. Integendeel, als het erop aan komt, heeft Judas een vriendendienst willen bewijzen.
De Bijbel geeft voor deze visie op Judas' verraad geen enkele aanleiding. Dat zijn verraad niet een tamelijk onschuldig karakter droeg, blijkt wel uit de woorden die de Heer Jezus spreekt en waarbij het ons koud om het hart wordt: 'Wee die mens door wie de Zoon des mensen wordt overgeleverd. Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was' (Matth.26:24).
Wie was Judas?
In ieder geval niet de schurk bij wie de gemeenheid op het gezicht te lezen viel. Maar ook niet de vriend van de Heer Jezus die zijn diensten op een wel zeer ongelukkige en onaanvaardbare wijze bewees, maar het overigens zo goed bedoelde.
Misschien is het juiste antwoord: een mens die niet zo heel veel van ons verschilde. Er zijn in elk geval veel goede dingen van hem op te merken, dingen waarin hij ons tot een voorbeeld is.
Judas was een volgeling van de Heer Jezus. Er moet een ogenblik in zijn leven geweest zijn dat hij voor het eerst van Hem hoorde. Hij was niet zo eigenwijs dat hij bij voorbaat nergens van wilde weten. Wie zal zeggen welke hoge verwachtingen door de prediking van Johannes de Doper en door het optreden van de Heer Jezus in de ziel van Judas gewekt zijn. En toen Jezus van Nazareth ook zijn stad bezocht en iedereen uitliep om de nieuwe profeet te zien en te horen, was Judas er ook bij. Hij toonde belangstelling; hij wilde tenminste luisteren naar de Heer Jezus.
Dat kan niet van iedereen gezegd worden!
Er is een dag in zijn leven gekomen dat Judas, die al begonnen was samen met veel anderen de Heer te volgen om meer van Hem te horen en te zien, door de Heer Jezus geroepen werd. We lezen immers dat de Heer twaalf discipelen koos. In Markus 3:13-19 lezen we dat Hij er twaalf aanstelde, opdat zij bij Hem zouden zijn en opdat Hij hen zou uitzenden om te prediken. Als een van de naaste volgelingen zou hij met de Heer mogen meegaan door stad en land, zeven dagen per week. Judas heeft geen 'nee' gezegd. Hij was bereid heel zijn toekomst op één kaart te zetten. Hij heeft zich aangesloten bij de nieuwe profeet in de overtuiging dat het koninkrijk van de Messias aanstaande was.
Judas is niet teruggedeinsd voor de consequenties van zijn besluit. Want consequenties had deze beslissing ongetwijfeld. Hij heeft een offer gebracht. Hij heeft in ieder geval zijn beroep eraan moeten geven. Wat voor beroep hij uitgeoefend heeft, weten we niet. Hij heeft iets moeten loslaten, huis en haard vaarwel moeten zeggen voor een tamelijk onzekere toekomst als discipel van de 'vreemdeling uit Galilea'. Nee, we moeten niet te gering denken over Judas. In niets heeft hij zich onderscheiden van de andere discipelen. Als Judas al niet alles begrepen heeft van het doel van het optreden van de Heer Jezus en de zin van dat alles, dan mogen we hem dat niet al te zeer aanrekenen, want dat begrepen de andere discipelen ook niet.
Judas heeft grote offers gebracht ter wille van het volgen van de Heer Jezus. Hij heeft er wat voor over gehad.
Dat kan niet van iedereen gezegd worden!
Judas is evenals de andere discipelen uitgezonden om zieken te genezen en de boodschap van het komende koninkrijk te verkondigen. Hij heeft met mensen gesproken. Hij heeft zich ingezet voor zijn medemens. Wie weet of er later geen mensen geweest zijn die met dankbaarheid aan zijn dienst terugdachten en gezegd hebben: 'Judas is mij tot zegen geweest!'
Kan dat ook van ons gezegd worden?
Er kwam een moment waarop velen van de discipelen zich terugtrokken en niet meer met de Heer Jezus wandelden (Joh. 6:66). En wanneer de Heer dan tegen zijn twaalf discipelen zegt: 'Wilt u soms ook weggaan?' geeft Petrus een geweldig fijn antwoord, maar ze zijn alle twaalf gebleven. Voor hen die zich terugtrokken, waren de consequenties te groot geworden. Het volgen van de Heer Jezus was toch blijkbaar niet dát geweest wat ze ervan hadden verwacht. De eerste bekoring was eraf. Het ging te veel kosten. Men kneep er daarom maar rustig tussen uit. Judas niet! Terwijl anderen deserteerden, hij niet. Hij bleef op zijn post. Hij was trouw in het volgen van de Heer Jezus. Althans uiterlijk. Wat er toen al in zijn hart omging, weten we niet.
Hoe dan ook, Judas bleef trouw.
Dat kan niet van iedereen gezegd worden!
Judas was een bevoorrecht persoon. Drie jaar lang heeft hij in de onmiddellijke nabijheid van de Heer Jezus geleefd. Hij heeft de wonderen van genezing en van genade gezien, de wonderbare woorden gehoord die van zijn lippen kwamen, zijn heilig leven aanschouwd.
Judas moet ook een man geweest zijn die het vertrouwen van de anderen genoot. Immers, hij was het aan wie de gemeenschappelijke portemonnee was toevertrouwd. Hij moet dus een goede reputatie onder de discipelen gehad hebben. Niemand onder hen heeft ooit argwaan gekoesterd. Blijkbaar heeft niemand aan Judas gedacht, toen de Heer zei dat één van hen Hem verraden zou.
De geldduivel had Judas te pakken! De Bijbel zegt dat hij een dief was en ten eigen bate wegnam van wat hem was toevertrouwd.
Wanneer Judas tot de volgelingen van Johannes de Doper heeft behoord, die in zijn prediking opriep tot bekering en tot breken met de zonde, dan heeft Judas - als hij zich heeft laten dopen en daarbij zijn zonden heeft beleden - in ieder geval één zonde niet bij zichzelf geoordeeld: de hebzucht, de geldzucht.
De Schrift zegt dat de geldzucht een wortel is van alle kwaad. En ze voegt eraan toe: 'Door daarnaar te streven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord' (1Tim. 6:10).
Deze wortel bleef zitten in het hart van Judas, ondanks zijn drie jaar lange omgang met de Heer.
Hoe was het mogelijk dat de geldduivel hem zo vast in zijn greep had? Dat kwam zo: Bij al zijn activiteiten in dienst van de Meester had één ding ontbroken. Hij was wel geestdriftig geweest in zijn dienst, hij had wel grote verwachtingen gekoesterd, maar het ontbrak hem aan een werkelijk diep innerlijke band met de Heer Jezus. Judas is wel bij de Heer Jezus gekomen, maar hij heeft niet Hemzélf gezocht. Hij zocht in de Heer zichzelf. Hij had zijn hart verpand aan het werk, maar niet aan zijn Meester.
Hij had zich wel druk gemaakt voor 'de zaak' van Christus, maar niet voor Christus Zélf. Er was nooit sprake geweest van een echte warme genegenheid voor de Heer. Judas kon niet zeggen wat Petrus later zei: 'U weet dat ik van U houd'.
En toen alles anders liep dan hij had gehoopt en verwacht, ging het fout met Judas. Toen het hem duidelijk werd dat het Messiaanse koninkrijk, zoals hij het zich had voorgesteld er niet zou komen en hij er geen materieel voordeel meer in zag, verdween het enthousiasme. Wanneer hij begonnen is met zich te vergrijpen aan het geld voor anderen bestemd, weten we niet. Hoe lang het geduurd heeft vóór de gedachte die door zijn hoofd spookte tot een daad werd, weten we niet. De tweede keer ging het vast al veel makkelijker. Zo gaat dat! Daarna is hij snel bergafwaarts gegleden. En dat alles omdat hij geen werkelijk persoonlijke relatie had met de Heer Jezus.
Judas heeft wel zijn waarschuwingen gehad. In de lijdensweek in Bethanië heeft Judas een schitterende preek gezien. Inderdaad: gezien! Het was in het huis van Simon de melaatse. Maria nam een kruik met kostbare nardus en overgoot het hoofd en de voeten van de Heer Jezus. Op dat moment zag Judas hoever iemands toewijding en liefde kunnen gaan. Maria, niet in de eerste plaats enthousiast voor 'de zaak', maar diep toegewijd aan de persoon van de Heer Jezus Zelf.
Is het toen niet door Judas heengegaan: 'Zo zou ik ook willen zijn?' Ach nee, deze daad van liefde en persoonlijke toewijding aan de Heer Jezus, deed de donkere macht van de geldduivel weer bovenkomen. 'Zonde van al dat geld dat eraan verknoeid is!' dat was zo ongeveer zijn commentaar. 'Dat had beter aan de armen gegeven kunnen worden' en daarbij heeft hij wel voornamelijk aan zichzelf gedacht. Bovendien zal Judas dit persoonlijk eerbetoon wel volkomen zinloos gevonden hebben. Van Hem viel immers niets meer te verwachten; Hij zou geen koning worden. Het spel was immers verloren. Op geen enkele wijze zou Judas er beter van worden. En nu ontging hem ook nog de kans om van de driehonderd denaren (met één blik had Judas de waarde getaxeerd!) die Maria toch beter in de armenkas had kunnen storten, een flink bedrag voor zichzelf te nemen. Dat gaf de geldduivel gelegenheid alle remmen bij hem los te gooien. We lezen dat hij daarna gelegenheid zocht om de Heer Jezus over te leveren. De satan voer in Judas. Hij was een geschikt instrument geworden voor diens boze bedoelingen. Satan spiegelde hem voor hoe hij een groot bedrag kon verdienen door zijn Meester te verraden. Zo is Judas tot zijn vreselijke daad gekomen. Judas beurde zijn 'judasgeld' en verraadde zijn Meester met een 'judaskus'. Zo is zijn naam tot een begrip geworden.
Wel kreeg Judas later spijt. Spijt over de gevolgen van zijn daad. Het ging anders dan hij zich had voorgesteld. Hij meende zeker dat de Meester Zichzelf wel zou verlossen. Maar hij moest vaststellen dat de Meester werd veroordeeld en niet meer vrij zou komen. Nu brandt het verradersloon hem in de handen. Hij wordt opgejaagd als een gewond dier door zijn eigen geweten. Hij moet naar de tempel, waar de overpriesters en de oudsten zich bevinden aan wie hij de Meester versjacherd heeft en hij roept het uit: 'Ik heb gezondigd door onschuldig bloed over te leveren!' Het is de eerste verklaring van de onschuld van de Heer Jezus tijdens zijn proces en veroordeling. En dat van de man die drie jaar met Hem omging. Maar het mocht niet meer baten. IJskoud en hard is het antwoord dat hij krijgt: 'Wat gaat ons dat aan?' In zijn wanhoop smijt hij het bloedgeld in het tempelhuis, rent weg en pleegt zelfmoord. Afschuwelijk einde van een leven dat zo veelbelovend leek. Vreselijk einde van een man van wie toch ook veel goeds gezegd kon worden. Zo betaalt de satan zijn dienstknechten.
Er was nóg een discipel dezelfde dag aan wanhoop ten prooi. Dat was Petrus, die zijn Meester verloochend had. Maar met Petrus is alles weer in orde gekomen. En dat kwam, doordat Petrus wél een persoonlijke relatie tot de Heer Jezus had. Ondanks zijn zwakheid en zonde had hij toch werkelijk zijn hart aan de persoon van Christus verpand, had hij Hem aanvaard voor zijn hart.
Judas heeft wel uitgeroepen: 'Ik heb gezondigd!' Hij kwam wel tot bezinning en tot belijdenis voor mensen. Maar er was geen sprake van 'droefheid in overeenstemming met God', die leidt tot 'een onberouwelijke bekering tot behoudenis' (2 Kor. 7:10). Judas ontving geen vergeving; hij heeft zich niet bekeerd (Joh. 13:11).
Judas blijft voor ons een mysterie. Wat kan het ver komen met een mens, met iemand die 'een van de twaalf' was, die demonen heeft uitgeworpen, die in de onmiddellijke nabijheid van de Heer Jezus gegeten en gedronken heeft - en toch verloren is gegaan.
Was hij daartoe bestemd? En dus niet verantwoordelijk voor zijn daad?
In Johannes 13:18 zegt de Heer Jezus: 'Ik weet wie Ik heb uitverkoren (tot het apostelschap - Joh. 6:70), maar de Schrift moet worden vervuld...'
De Heer Jezus had Judas tot apostel uitverkoren, omdat de Schrift vervuld moest worden. Hij wist dat alles van tevoren en toch heeft de Heer Jezus ook hem zijn liefde bewezen. Ook voor Judas was er gelegenheid tot bekering. Voorkennis is wat anders dan verkiezing en bestemming.
Hier hebben we weer te doen met de twee lijnen in de Schrift: Gods soevereiniteit enerzijds en de verantwoordelijkheid van de mens anderzijds. Het is ons niet gegeven deze twee beginselen met elkaar in overeenstemming te brengen in een logisch voor het menselijk verstand te begrijpen geheel.
Gods gedachten zijn hoger dan die van mensen. Niet te vangen in een theologisch systeem.
Gods genade is onvoorstelbaar groot. Maar ook groot is de verantwoordelijkheid van de mens.