STEFANUS

(slot)

 

J. KLEIN HANEVELD

 

Stefanus gaat over op Mozes. Ook een type van de Messias. Ook bij hem is sprake van een eerste en een tweede maal. Op veertigjarige leeftijd meende hij dat zijn broeders zouden beseffen dat God hun door zijn hand behoudenis zou geven, maar zij beseften het niet en verwierpen hem. Veertig jaar later kwam hij voor de tweede maal: 'deze Mozes, die zij hadden verloochend ... deze heeft God én als overste én als verlosser gezonden ... Deze heeft hen uitgeleid ...' Het lijkt wel, of Stefanus zeggen wil: 'Deze Jezus, die jullie verwerpen, is tóch de door God gezonden Christus.' Hij laat er trouwens onmiddellijk een rechtstreekse verwijzing naar Christus op volgen: 'Dit is de Mozes, die tot de zonen van Israël heeft gezegd: Een profeet zal God u verwekken uit uw broeders, zoals Hij mij verwekte.'

Nu Stefanus tot aan Mozes gekomen is, zou men een woord van zelfverdediging van hem verwacht hebben. In plaats daarvan uit hij een tegen beschuldiging, voorlopig alleen nog maar aan het adres van de vaderen: 'Onze vaderen wilden hem niet gehoorzaam worden, maar zij stootten hem van zich...' Zij waren het (en niet hij, Stefanus), die met hun afgoderij in Mozes God hadden verworpen.

En dan gaat Stefanus over op David en Salomo en de tempel en daarmee op het tweede punt van de aanklacht. De waarheid was echter dat niet hij, Stefanus, te kort was geschoten in eerbied voor de tempel, maar dat zij aan de tempel veel te véél eer bewezen. Het citaat uit Jesaja 66:1,2 in de verzen 49 en 50 toont dit aan.

Maar na deze weerlegging van de uitgebrachte beschuldigingen zijn de rollen dan ook plotseling volkomen omgekeerd. De pijl die op Stefanus gemunt was, wordt in zijn hand omgekeerd en in alle scherpte op het luisterende volk gericht in een felle aanklacht: 'Hardnekkigen en onbesnedenen van harten en oren, u weerstaat altijd de Heilige Geest, zoals uw vaderen, zo ook u!'

 

Gods heerlijkheid

Het getuigenis is afgelegd en wel in een geest van volkomen liefde, lankmoedigheid en genade. Al die tijd hebben de leiders van Israël Stefanus' gezicht gezien als het gezicht van een engel, overtogen met een hemelse glans. Het moet hen herinnerd hebben aan Mozes, wiens gezicht eveneens straalde, toen hij afdaalde van de berg, waar hij met God had gesproken (Ex.34:29,30). Hoe kon Stefanus dan schuldig zijn aan lastering van Mozes en de wet?

Het is van belang op te merken dat de heerlijkheid van God, die zich op het gezicht van Mozes (én op dat van Stefanus) weerspiegelde, de heerlijkheid van zijn genade is. GOD IS LIEFDE. Daarom zegt Johannes aangaande het vleesgeworden Woord: 'Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeborene van een Vader, vol van genade en waarheid.'

Toen Mozes de eerste keer na een verblijf van veertig dagen de berg afdaalde, straalde zijn gezicht niet. Toen was van genade geen sprake, alleen maar van oordeel.

Maar Mozes kwam ten behoeve van het volk bij God tussenbeide met de woorden: 'Indien ik genade in uw ogen gevonden heb...' En God verhoort hem, ‘omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken.' En dan komt Mozes' vrijmoedige vraag: 'Doe mij toch uw heerlijkheid zien.' En dat gebeurt, althans ten dele: 'Wanneer mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte zetten en u met mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbijgegaan ... gij zult Mij slechts van achteren zien...' En zo gebeurt het. Jahweh ging hem voorbij en riep zijn eigen naam uit: 'Jahweh, Jahweh, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw...' Geen volheid van genade (dat kón niet in verbinding met de wet), maar een afglans van die genade breekt zich baan op Sinaď en weerspiegelt zich straks op Mozes' gezicht, zodat de Israëlieten het zien.

Stefanus daarentegen zag de heerlijkheid van God glanzen op het gezicht van de Zoon des mensen aan Gods rechterhand! Die heerlijkheid maakte hem niet bang, zoals de Israëlieten bang waren, toen zij Mozes' gezicht zagen glinsteren. Die heerlijkheid maakt ook ons niet bang. Want ook wij zien (door het geloof) de heerlijkheid van God op het gezicht van de Heer Jezus in de hemel (2 Kor. 3:18). Wij zien Hem met heerlijkheid en eer gekroond: een Mens in de heerlijkheid van God!

Waarom maakt die heerlijkheid ons niet bang? Zijn wij dan geen zondaars? Dat wel, maar de Man daar aan Gods rechterhand was hier de vriend van zondaars. Hij nam Zelf de toom van God over de zonde op Zich; Hij droeg onze zonden in zijn lichaam op het hout. Ja, méér nog, omdat Hij dit heeft gedaan en Zichzelf heeft gegeven als het Lam van God, dáárom is Hij nu aan de rechterhand van God. Nu mogen wij wéten dat zijn verlossingswerk volkomen en algenoegzaam is. Hoe meer wij zien op zijn heerlijkheid, des te meer zien wij de volmaaktheid van dat werk en van de gerechtigheid waarin wij bij God zijn aangenomen. Die heerlijkheid maakt ons niet bang, integendeel, zij geeft ons rust, blijdschap en vrede, want het is de heerlijkheid van volkomen genade, die ons van alle zonde vrijspreekt. Het is zelfs zo, dat wij onze ogen niet van Hem kunnen afhouden. We verlangen er heus niet naar dat Hij zijn gezicht bedekt, zoals de Israëlieten wél deden, toen ze hun blikken richtten op Mozes. Wij genieten, bewonderen en aanbidden Hem.

En wat is het gevolg? Dat we naar hetzelfde beeld veranderd worden, dus steeds meer op Hem gaan gelijken. Zoals 2 Korinthe 3:18 zegt: 'van heerlijkheid tot heerlijkheid'. Anders gezegd: ook óns gezicht gaat glinsteren. Dat kan niet anders! Dat is geen vrucht van morele inspanning; het gebeurt vanzelf en zonder dat je het weet, evenals bij Mozes. Wie onafgebroken zijn blik blijft richten op de genade van God in Christus Jezus, zal zelf die genade gaan openbaren.

We hebben het gezien bij Stefanus. We zien het nog eens, wanneer hij naar het voorbeeld van zijn Meester voor zijn moordenaars bidt, ja, neerknielt om te bidden: 'Heer, reken hun deze zonde niet toe.' Zo weerspiegelt hij op wonderbare wijze de heerlijkheid van de Zoon des mensen aan de rechterhand van God. Hij openbaart volheid van genade!

 

Wet en Genade

In de bedeling van de wet in het Oude Testament vinden we iets dergelijks nergens. Dat was zelfs onmogelijk. Vergelijk de houding van de profeet Zacharia, de zoon van Jojada, die vermoord werd 'tussen het tempelhuis en het altaar' met die van Stefanus. Hij werd ook gestenigd evenals Stefanus. Maar stervende bad hij niet om vergeving voor zijn vijanden maar om wraak: 'De Here zie het, en neme wraak!' (2 Kron.24:22).

Hier treedt het geweldige, essentiële onderscheid aan het licht tussen de bedéling van de wet en de tegenwoordige bedéling van de genade. Het karakter van de wet is - met hoeveel genade en lankmoedigheid ze overigens gepaard ging - uiteindelijk: ' ... die de schuldige geenszins onschuldig houdt' (Ex.34:7). Het karakter van de genade is daaraan precies tegengesteld: ' ... die de goddeloze rechtvaardigt' (d.i. vrijspreekt). Zie Romeinen 4:5.

 

Geen onkunde

Opmerkelijk is, dat Stefanus aan zijn voorbede niet toevoegt, zoals de Heer wel had gedaan: ' ... want zij weten niet wat zij doen.' Dat wisten ze nu wél! Ze wísten dat ze de Heer der heerlijkheid verwierpen, die door Stefanus gezien werd. Hoewel - er zijn altijd uitzonderingen. Er is althans één onder zijn moordenaars geweest voor wie Stéfanus' bede verhoord werd: Saulus. Die zal later schrijven: 'Mij is barmhartigheid bewezen, omdat ik het in mijn onwetendheid heb gedaan' (1 Tim. 1:13).

 

Voortgaand getuigenis

Gods lankmoedigheid tegenover zijn volk is nog niet uitgeput. Er zijn immers nog zoveel Joden buiten Palestina, die van het gebeurde in Jeruzalem niets afweten. Ook zij moeten voor de keus worden gesteld. Welnu, hier staat reeds de man die het evangelie van de heerlijkheid van Christus zal uitdragen tot in de buitenlandse synagogen. Zelf ook een Jood uit de diaspora evenals Stefanus, zal hij het getuigenis van Stefanus een wereldwijde uitbreiding geven. Tot hoever? Tot in Rome toe, waar de daar wonende Joden geen enkele informatie over Paulus hebben ontvangen. Wanneer ook zij de boodschap verwerpen, eindigt het verhaal in het boek Handelingen, schijnbaar abrupt, maar in feite volkomen terecht.

 

Keerpunt

De dood van Stefanus is het grote keerpunt geweest in de ontwikkeling van de heilsgeschiedenis. De hemel hield als het ware de adem in: zal Israël, zal Jeruzalem zich alsnog, op het laatste ogenblik bekeren? De Heer Jezus werd door Stefanus gezien als staande aan de rechterhand van God. Mogen we daaruit afleiden dat de Heer nog wachtte om te zien of Hij zou kunnen terugkeren naar de aarde? Petrus had immers gezegd dat wanneer de Joden zich zouden bekeren, de Heer Jezus zou terugkeren en de tijden van verkwikking zouden komen. Het beloofde koninkrijk zou er dan komen. Maar ook deze gelegenheid werd verzuimd door het volk. De Heer Jezus kon staande slechts de ziel van zijn dienstknecht tot Zich nemen, die verworpen en vermoord werd, evenals men Hemzelf had gedaan.

 

De open hemel

In ditzelfde toneel komt tevens voor het eerst de hemelse positie en de hemelse hoop van de gemeente duidelijk in zicht. 'Ik zie de hemelen geopend.' De gemeente draagt een hemels karakter in tegenstelling met Israël, dat een aards volk is met aardse zegeningen en beloften.

Stefanus is de eerste geweest die de verheerlijkte Christus aan de rechterhand van God heeft gezien met het lichamelijk oog. De tweede zou Saulus zijn; tevens de grote verkondiger van 'het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld van God is' (2 Kor.4:4). Het is in de brieven van Paulus dat wij lezen: 'Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus' (Ef. 1: 3). En op een andere plaats: 'Als u dan met Christus opgewekt bent, zoekt dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn' (Kol.3:1,2).

Bij de twaalven vinden we dit niet zo. Zij hadden wel de opgestane Christus op aarde maar niet de verheerlijkte Christus aan Gods rechterhand in de hemel gezien, zoals Stefanus en Paulus. Hun getuigenis stond meer in verband met Israël, zoals het aantal twaalf al aangeeft.

Stefanus zag de Heer Jezus in de heerlijkheid en het volgend ogenblik riep hij: 'Heer Jezus, ontvang mijn geest.' De geest van Stefanus ging dus bij zijn sterven rechtstreeks naar de Heer Jezus. Onze ontslapenen zijn bij Hem in zijn hemelse heerlijkheid. Zij zien Hem en smaken zijn omgang. Al begrijpen wij niet hoe. Ze hebben het goed. 'Heen te gaan en met Christus te zijn is verreweg het beste.' 'Te sterven is winst.' 'Wij hebben goede moed en wij willen liever ons verblijf in het lichaam verlaten en bij de Heer inwonen' (Fil.1:21-23; 2 Kor.5:8).

Deze toestand van de ziel is niet blijvend. De Heer Jezus zal komen in de lucht om de ontslapenen op te wekken en de levend overgeblevenen te veranderen en allen samen op te nemen als complete mensen, naar ziel en lichaam, in zijn eigen heerlijkheid. Eeuwig zullen zij wonen in het huis van de Vader met zijn vele woningen. Ons burgerrecht is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid. Zie Fil.3:20,21.

De dood van Stefanus is werkelijk een keerpunt. Tot dan toe was Jeruzalem het centrum van de apostolische activiteit geweest. Het Joodse middelpunt leek ook het middelpunt van het christendom te zullen worden. Maar het zou van nu af anders worden. Men zegt wel: God begraaft zijn arbeiders, maar zet hun werk voort. Hij verwekt anderen die de opengevallen plaatsen innemen van hen die Hij thuis gehaald heeft. Wie zou vermoed hebben dat de jongeman Saulus, die getuige was van de dood van Stefanus door de Heer geroepen zou worden voor een geweldige evangeliearbeid, niet uitgaande van Jeruzalem, maar van het heidense Antiochië. Hij werd geroepen door de verheerlijkte Heer, die hem verscheen op dezelfde manier als Hij aan Stefanus was verschenen. Hij werd geroepen om als een getuige van de heerlijkheid van Christus het evangelie van die heerlijkheid als een heerlijke lichtglans te doen uitstralen in duistere zondaarsharten onder alle volken. Paulus is het ook die de hemelse positie van de gemeente in het licht zal stellen in zijn brieven. Deze positie houdt in dat alle gelovigen op de nauwste wijze verbonden zijn met de verheerlijkte Heer in de hemel.

Dat is de positie van de Gemeente ook nu!

In hoever zij deze positie ook praktisch verwezenlijkt heeft, is een ander verhaal.