S. STREUPER
De planken van de tabernakel zijn gegroepeerd rondom de heilige voorwerpen die erin staan. Ze staan allemaal met hun 'gezicht' naar binnen. Hun 'ruggen' zijn als het ware verborgen onder de klederen die aan weerszijden van de tabernakel neerhingen. Vanuit de voorhof konden ze niet waargenomen worden. En omgekeerd: de planken namen op hun beurt ook niets waar van wat er achter hun rug gebeurde. Alle aandacht was gericht op wat zich afspeelde binnen de ruimte die zij samen vormden. (Om de les van de planken goed te verstaan moet u zich proberen te vereenzelvigen met zo'n plank).
Bij de pilaar hebben we gezien dat wij, wanneer we uit de duisternis overgebracht zijn in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde, een getuigende taak hebben ten opzichte van hen die zich nog buiten bevinden. De planken willen ons leren dat we binnen de kring van de gelovigen allen een taak hebben die in de eerste plaats op God, maar ook op elkaar gericht is. (Let wel: ik spreek over de kring van gelovigen; niet over de kring van 'de vergadering van gelovigen'). Samen mogen we kennis nemen van de heerlijkheid van God en van de Heer Jezus Christus, en dat op een plaats die gekenmerkt wordt door de onmiddellijke tegenwoordigheid van God. Een plaats waar onze gedachten niet beziggehouden worden met offeranden of handelingen die verricht moesten worden in verband met onze schuld en onze zondige toestand, maar waar wij met een volkomen gewassen en gereinigd geweten de kostbaarheid van Christus' persoon bewonderen van Wie de voorwerpen in de tabernakel 'spreken'. Maar dat is slechts één kant van de zaak. De andere kant is, dat de planken door God Zélf aanschouwd worden. En wat moet het voor zijn hart betekenen, wanneer Hij de heerlijkheid van zijn eigen Zoon weerspiegeld ziet in de 'planken'! Laten we vanuit dit laatste gezichtspunt de planken eens nader onder de loep nemen en ons afvragen hoe God mijn medegelovige en mij ziet.
Allereerst valt ons dan op bij het lezen van Exodus 26 : 15-17, dat zodra het woord 'planken' gevallen is, de Heilige Geest zich haast om er direct aan toe te voegen, dat elke plank twee tappen moet hebben, zodat zij aan elkaar verbonden kunnen worden. Elke individuele gelovige is een nieuwe schepping van God die via zijn beide naaste buurmannen door middel van twee tappen hecht verbonden is aan alle ware gelovigen. Waardoor? Door twee zilveren voetstukken waarin de twee tappen gefundeerd zijn! Totaal achtenveertig planken, zesennegentig voetstukken, alle zesennegentig ieder één talent (ca. 30 kilo) zwaar. Alle planken hebben dezelfde afmeting en zijn voorzien van dezelfde gouden ringen waardoor de dwarsbalken gestoken werden. De ene plank was niet te onderscheiden van de andere, alhoewel elke plank zijn eigen specifieke plaats in het geheel innam, terwijl ze samen, als een aaneengesloten geheel, het éne huis van God vormden.
Elke plank afzonderlijk is belangrijk. Er kan er niet één gemist worden. Dat is één kant. De andere kant is dit, dat één plank niets voorstelt. Met één plank is het niet mogelijk een tabernakel te bouwen. Dat leert ons dat elk onderdeel van de tabernakel, elke plank, bijzonder waardevol is in Gods oog. En de waarde die God aan elke plank afzonderlijk hecht, heeft Hij tot uiting gebracht door hem te funderen op twee zilveren voetstukken en te bekleden met goud. Bij de pilaren, die op koperen voetstukken stonden, maar bovenaan voorzien waren van zilveren banden, hebben we overdacht dat het zilver wijst op de prijs die de Heer Jezus betaald heeft door zijn verzoeningsbloed te vergieten op Golgotha's kruis. Zijn verzoeningswerk is de enige grondslag waarop wij voor God kunnen staan. Daarom staan de planken niet op koperen voeten, zoals bij de pilaren het geval is. Het koper spreekt ons immers van de gerechtigheid die wij in Christus bezitten en wij weten dat wij daarom niet meer geoordeeld zullen worden. Dat wij gerechtvaardigd zijn is voor God net zo belangrijk als voor ons. Onze rechtvaardiging was noodzakelijk om ons een plaats bij Hem te kunnen geven. Het is één van de resultaten van Christus' volbracht werk. Daarin vindt onze gerechtigheid zijn grond: in het volbrachte verzoeningswerk van Christus, en het is juist dát werk geweest waardoor God op een volmaakte wijze verheerlijkt is geworden. Als Hij ons ziet wordt Hij er allereerst aan herinnerd dat Christus' verzoeningswerk het enige fundament is waarop zijn huis gegrondvest is. Dát is - of, nog beter gezegd: - Hij is de vreugde van zijn hart.
En is het niet hartverwarmend er aan te denken, dat ik persoonlijk even kostbaar ben voor God, als mijn overbuurman? Misschien hebben we wel eens gedacht bij het lezen van Galaten 2 : 20: Ja, Paulus, die kon met recht zeggen dat de Zoon van God hem lief gehad heeft en Zichzelf voor hem overgegeven heeft, want wat heeft die wel niet allemaal moeten verduren terwille van de Heer. Hij heeft het ook wel verdiend, hij was wel meer dan twee talenten zilver waard! Maar wie ben ik in vergelijking met deze grote apostel? Maar hier in Exodus 26 zien we dat elke plank op twee voetstukken van ieder één talent gewicht staat. Voor mij heeft de Heiland dezelfde prijs willen betalen als voor hem en al die andere grote Godsmannen en geloofshelden. Voor Hem ben ik even kostbaar en daarom mag ik, wanneer ik spreek over de Zoon van God, het hem nazeggen: Hij heeft mij liefgehad en Zichzelf voor mij overgegeven ... en voor al die andere geestelijke, vleselijke, sterke, zwakke, aardige en onaardige, ruziemakende en vredestichtende broeders en zusters.
Wat ik hierboven naar voren gebracht heb, is het eerste waaraan ik denk als ik de zilveren voetstukken zie. Maar we moeten hierop nog wel even dieper ingaan omdat hier sprake is van een heel uniek verbindingssysteem tussen de plank zelf en zijn beide voetstukken, waardoor het mogelijk is dat hij vaststaat.
Dat vaststaan is een fundamentele zaak. Daaraan kan nooit voldoende aandacht besteed worden. Welnu, God heeft daaraan bijzonder veel aandacht gegeven bij de instructies voor de bouw van de tabernakel. En Paulus hecht daar in navolging van God ook veel waarde aan. Leest u bijvoorbeeld maar 1 Kor. 15 : 1. Daar staat: 'Ik nu maak u bekend, broeders, het evangelie dat ik u heb verkondigd, dat u ook hebt aangenomen, waarin u ook staat, waardoor u ook behouden wordt'. Hiermee komt Paulus dus nog eens weer terug op een al eerder onderwezen onderwerp dat van fundamenteel belang is en verband houdt met vaststaan.
Zoals gezegd, voor de bijna vijf meter lange planken die ca. 75 cm breed en wie-weet-hoe-dik waren, was een bijzonder meervoudig systeem nodig om ze staande te houden. Twee tappen, en twee voetstukken. Elke tap [uitsteeksel?] paste precies in [een uitsparing(?) van] het corresponderend voetstuk, zoals dat ook het geval is bij een drukknoop. Er is dus sprake van twee tweetallen, die een stevige verbinding garanderen.
Welnu, van zo'n stevige houvast-gevende zekerheid, om vast te
kunnen staan is sprake in 1 Kor. 15. Luister maar:
ten eerste: Christus is voor onze zonden gestorven;
ten tweede: Hij is begraven;
dat is het eerste tweetal, en nu volgt het tweede tweetal:
ten derde: Hij is opgewekt, naar de Schriften, en:
ten vierde: Hij is aan Kefas verschenen, daarna aan de twaalf.
Met de hier genoemde heilsfeiten staat of valt alles. Wie ze alle vier als
heilsfeiten gelooft, heeft geen enkele reden meer om te twijfelen. Wie één van
deze feiten in twijfel trekt kan onmogelijk vaststaan.
De Schrift zegt, dat Christus gestorven is voor onze zonden (en duizenden geloven het). Dit is één van de geweldige heilsfeiten die onomstotelijk is bewezen. Alleen al het feit dat Hij door zijn discipelen begraven werd, bewijst zonneklaar dat Hij gestorven is, anders hadden zij Hem niet in het graf gelegd. En de Schrift verzekert het: Hij is gestorven voor onze zonden, die Hij nog in zijn lichaam droeg toen Hij hing aan het kruis (1 Petr. 2 : 24). Dat is het eerste 'tweetal' dat zekerheid geeft. Hij stierf (dragende onze zonden) en werd begraven.
Maar gelukkig zegt de Schrift ons nog meer en geeft ons de onomstotelijke bewijzen van de haast niet te geloven waarheid, dat al onze zonden voor eeuwig zijn weggedaan en de schuld betaald is toen Christus stierf. Want (en dat tweede tweetal geeft ons volkomen zekerheid) Hij is opgewekt en verschenen! Stel u eens voor dat de Heer Jezus niet verschenen was aan Petrus, aan de twaalf, en daarna aan meer dan vijfhonderd broeders. Dan waren ze niet met het evangelie de wereld ingetrokken. Dan waren ze, (toen Petrus tegen hen zei: Ik ga vissen [Joh. 21 : 3] en anderen met hem meegingen), blijven vissen.
Maar gelukkig: de opgestane Heer verscheen aan de oever van het meer, haalde hen van het schip af en stuurde hen met een fantastische boodschap de wereld in. Het simpele feit dat vandaag het evangelie nog verkondigd wordt was ondenkbaar geweest zonder de verschijning van de Heer Jezus daar aan het meer van Tiberias en andere verschijningen. En het feit van de verschijning op zich, levert het ontegensprekelijk bewijs dat God Hem opgewekt heeft. Hij is nu verheerlijkt aan Gods rechterhand en zal ons daar straks ook brengen.
Dit zijn de feiten, de heilsfeiten! Gelooft u ze? Dan is er geen enkele reden meer om te twijfelen aan uw behoud. God heeft ons vaste grond onder de voeten gegeven.
'Ik nu maak u bekend, broeders, het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, waarin u ook staat, waardoor u ook behouden wordt' (1 Kor. 15: 1,2).
Wij mogen het geloofsoog vestigen op Hem, die Jezus, onze Heer, uit de doden opgewekt heeft, die is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardiging (Rom. 4 : 24, 25).
Jezus leeft, Hij overwon!
Wie kan ooit zijn roem verkonden?
Al wat mij verschrikken kon
ligt in Jezus graf verslonden.
Ja, Hij leeft, ik sterf niet meer.
Want mijn leven is de Heer.
![]() |