DE TABERNAKEL

hoger onderwijs voor eenvoudigen van hart

(4)

S. STREUPER

De eerste beschrijving van de tabernakel begint met de ark van het verbond (Ex. 25 : 10) en eindigt met de poort van de voorhof (Ex. 27 : 16). Deze poort, die toegang tot de voorhof geeft, maakt deel uit van de omheining.

Het toont ons de weg waarlangs God vanuit het heiligdom naar buiten treedt om de poort open te zetten waardoor de zondige mens kan binnentreden. Die poort is dus een onderdeel van de omheining. Aan vier pilaren is de 'deur' opgehangen. De deur bestond uit hetzelfde materiaal als de gordijnen van de voorhof, met dit verschil, dat het een veelkleurig weefwerk was. Behalve het wit getweernde linnen was er blauwpurper, roodpurper en scharlaken materiaal in verwerkt. Dat stelt ons de Heer Jezus voor, zoals de vier evangelisten Hem en zijn werk beschreven hebben in de evangeliën; omdat we ons bezig willen houden met de betekenis van de pilaren, ga ik hier nu niet verder op in. We mogen hieruit de les trekken dat de pilaren er niet stonden om mensen op een afstand te houden, maar om ze te bewegen de enige toegang tot God te zoeken, om hen naderbij te brengen.

Is het eigenlijk niet wonderlijk dat God voor dat doel in onze tijd zwakke mensen wil gebruiken? Mensen die door genade mogen weten dat ze kinderen van God geworden zijn door het geloof in Jezus Christus. De pilaren 'riepen' allen die buiten stonden toe: 'Hier binnen is alles in overeenstemming met Gods gedachten en zijn heerlijkheid. Hier kan God in alle behoeften van een zondaar voorzien, waardoor hij in staat is vrede met God te genieten. Ook voor u staat de deur open!'

Wij moeten ons afvragen in hoeverre wij beantwoorden aan het doel van God. Hij wil dat wij als zulke pilaren in deze wereld staan. Als een afgezonderd volk, dat niet voor zichzelf maar voor God en zijn naaste leeft. Zetten wij ons er voor in de heerlijkheid van de Here Jezus, voor zover wij die zelf gezien en genoten hebben, ten toon te spreiden in ons leven, zodat iedereen 'de deur' kan ontdekken waardoor hij naar binnen moet gaan om tot God te naderen? Of zien we daar zelf nog maar zo weinig van dat we er nauwelijks van genieten? Wanneer dat het geval is, kunnen we van ons getuigenis natuurlijk ook weinig resultaat verwachten. De pilaren waren voorzien van een zilveren kop en een koperen voet. Deze hulpstukken waren onontbeerlijk voor het vervullen van hun functie. Zo heeft God ons ook voorzien van attributen zonder welke het onmogelijk is om in overeenstemming met Gods bedoelingen te functioneren als zijn getuigen in deze wereld.

Het zilver was afkomstig van het zoengeld dat elke Israëliet van 20 jaar en ouder moest betalen wanneer hij geteld werd bij een volkstelling (Ex. 30 : 12-16; 38 : 25). Ieder moest een halve sikkel betalen ter verzoening van zijn leven opdat er geen plaag onder hen zou zijn. Natuurlijk was dit een symbolisch bedrag. De prijs van een onsterfelijke ziel is vele malen hoger. 'Niemand kan ooit een broeder loskopen noch Gode zijn losprijs betalen - te hoog immers is de prijs van hun leven, en voor altoos ontoereikend' (Ps. 49 : 8, 9). In feite was er maar Eén in staat die prijs te betalen. Niemand kan verlost worden door vergankelijke dingen, zilver of goud. Slechts één prijs is toereikend: het kostbare bloed van Jezus Christus, als van een vlekkeloos en onbesmet lam (1 Petr. 1 : 19). Dát is de betekenis van het zilver dat zich boven aan de pilaar bevond. Wanneer God vanuit de hemel neerziet op alle inwoners der aarde, ziet hij onder die alle ook mensen die Hem toebehoren, die Hij zich verworven heeft door het bloed van zijn Eigene (Hand. 20 : 28). En wanneer zij die ons omringen ons gadeslaan, moet het voor hen volkomen duidelijk zijn dat wij het eigendom van een Ander zijn geworden. Van Eén, die ons zo lief had, dat Hij alles aan ons ten koste wilde leggen, en ons voor God kocht met zijn bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie (Openb. 5 : 9). Hij wilde ons voor Zichzelf bezitten. Maar de mensen om ons heen moeten dat niet alleen kunnen zien aan het feit dat we niet voor de wereld, maar voor God en onze naaste leven, zij zullen uit onze eigen mond haarfijn moeten horen hoe wij zijn eigendom zijn geworden en wat Hij voor ons persoonlijk betekent in het leven van elke dag. Ongetwijfeld is dit geen eenvoudige opdracht, veeleer een moeilijke, maar naarmate we groeien in genade en in kennis van de Heer Jezus Christus zullen we met meer vrijmoedigheid en meer blijdschap van Hem spreken.

Wat is de betekenis van de koperen voet onder de houten pilaar? Wanneer de houten kern van het brandofferaltaar niet bekleed was met koperen platen, was die kern direct al bij de inwijding van de tabernakel tot as vergaan. In Num. 16 lezen we hoe tweehonderdvijftig opstandige Korachieten verteerd worden door het vuur van Gods oordeel. Maar de koperen vuurpannen die zij in hun handen hielden verteerden niet. Deze pannen werden toen geplet tot platen waarmee het koperen altaar overtrokken werd als een teken voor de Israëlieten (vs. 38-40). Deze koperen vuurpannen konden het vuur weerstaan. Het vuur vond geen voedsel in het koper, het koper was er volkomen tegen bestand. Het vuur kon niets uitrichten.

Om de typische betekenis van het koper te begrijpen is het nu nog maar een klein stapje. Laten we nog even teruggaan naar het koperen brandofferaltaar. Dat altaar zelf is een prachtig beeld van onze Heiland. Niet alleen de offers die erop gebracht werden spraken van Hem en zijn volbrachte werk, maar het altaar waarop geofferd werd, wordt in Matth. 23 : 19 zelfs groter genoemd dan de gaven die erop geofferd worden, omdat de gaven erdoor geheiligd worden. De offers op het altaar werden volkomen door het vuur verteerd, maar het altaar zelf verteerde niet. Het was bestand tegen het vuur. Zo was er ook maar Eén die bestand was tegen het alles onderzoekend vuur van Gods heiligheid. Er was maar Eén die Gods vuurproef ten volle kon doorstaan omdat in Hem geen ongerechtigheid werd gevonden. Hij was de Rechtvaardige. In het leven van de Heer Jezus was niet het minste of geringste waarover God een vernietigend oordeel kon vellen. Integendeel: door alles wat Hij deed en zei, schitterde zijn gerechtigheid des te meer. Telkens bleek opnieuw dat Hij de Rechtvaardige was. Als er één belang bij had ongerechtigheid in Hem te ontdekken en aan de kaak te stellen, was het de satan wel, de overste van deze wereld, maar hoe geraffineerd deze ook te werk ging en hoe fel hij ook woedde, al zijn aanvallen liepen te pletter op de onbuigzame gerechtigheid van de Man van Smarten, die in alle dingen verzocht werd. Het vuur van de verzoeking in de woestijn aan het begin van Christus' openbaar optreden bracht aan het licht, dat Hij Zich in alles onderwierp aan de wil van zijn Vader. Ook het vuur van Satans verzoeking in de hof van Gethsemané, waar het vooruitzicht op het verschrikkelijke lijden Hem beroerde tot in het diepst van zijn ziel en Hij zeer beangst was, kon geen verandering teweeg brengen in zijn voornemen de wil van de Vader te volbrengen. Had Hij niet al in de opperzaal tegen zijn discipelen gezegd: de overste van deze wereld komt en heeft in Mij niets? De satan kon onmogelijk ook maar de kleinste ongerechtigheid bij Hem aan het licht brengen, om de eenvoudige reden dat er in Hem geen ongerechtigheid wás. Hij was de Heilige. Zo heeft zelfs Satan eraan moeten meewerken de wereld, waarvan hijzelf de overste is, te bewijzen dat in Christus geen onrecht gevonden werd. Wat een Goddelijke ironie! Satan zond zijn helse beproevingen met kwalijke bedoelingen om, indien het mogelijk was geweest, iets onreins op te roepen. God daarentegen legde Hem in het stof van de dood (om onze zonden) en om ons aan te tonen, dat er in Hem, in Wie Hij zijn welbehagen had, niets was wat de dood waardig was.

Op het kruis droeg Christus onze zonden in zijn lichaam. Daar werd Hij voor ons tot zonde gemaakt. Daar ging Gods brandende toorn over Hem heen en trof Hem het zwaard van Gods gerechtigheid. 'Vanuit den hoge zond Hij vuur; tot in mijn gebeente deed Hij het zinken... Zwaar weegt het juk mijner overtredingen, door Zijn hand ineengevlochten; zij liggen op mijn hals' (Klaagl. 1 : 13, 14). Maar het vuur verteerde Hem niet! Hoe kon Hij die geen zonde gedaan had (1 Petr. 2 : 22) en die de zonde niet kende (2 Kor. 5 : 21), in wie geen zonde was (1 Joh. 3 : 5) verteerd worden door Gods oordeelsvuur? Hij was daar volkomen tegen bestand. Ook dát vuur, Gods oordeelsgloed, kon in de Geliefde totaal niets vinden dat door het vuur verteerd kon worden. Wel maakte het vuur van Gods oordeel een definitief einde aan ónze zonden en werd de zonde als wortel van het kwaad in óns voor eens en altijd gevonnist (zoals wordt voorgesteld in het zondoffer dat buiten de legerplaats op een reine plek op een houtvuur verbrand moest worden; Lev. 4: 11, 12). Nee, het vuur van het oordeel verteerde Hem niet, evenmin als het koperen brandofferaltaar verteerd kon worden door het vuur dat er middenin woedde. Gods oordeel vernietigde al onze ongerechtigheden, maar het bracht geen eind aan het leven van Hem die onze schuld droeg. Hij legde Zijn leven vrijwillig af. 'Daarom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg, op dat ik het weer neem' (Joh. 10 : 17). En in Joh. 19 : 30 lezen we daarom: 'Toen Jezus dan de zure wijn genomen had zei Hij: Het is volbracht!'

Het zal ons nu niet meer moeilijk vallen de geestelijke betekenis van de koperen voet van de pilaar te bevatten. Is er voor dat houten pilaartje een veiliger fundament te bedenken dan een koperen? Hij mag dan staan in een wereld, die als een schat voor het vuur bewaard wordt (2 Petr. 3 : 7); toch is hij onbereikbaar voor de lekkende vuurtongen van het oordeel. En is dat nu niet precies wat de Bijbel in alle toonaarden wil verzekeren aan hen die hun vertrouwen gesteld hebben op de Heer Jezus Christus? Met vele woorden en op vele plaatsen betuigt het Woord van God ons telkens weer, dat er geen verdoemenis, geen veroordeling meer is voor hen die in Christus Jezus zijn. En helaas: hoe dikwijls spreekt God wat dit betreft voor dovemansoren? Wie heeft de moed om Christus’ woorden in twijfel te trekken die Hij spreekt in Joh. 5 : 24: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie mijn woord hoort en gelooft Hem die mij gezonden heeft, komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven'? Wanneer we staan op dat vaste, veilige, betrouwbare en geloofwaardig woord van de Heer Jezus zelf, zullen we beter onze taak als getuigen in deze wereld kunnen vervullen. Ongetwijfeld zal ons getuigen daardoor aan overtuigingskracht winnen. Vooral als het gepaard gaat met een even krachtige levensopenbaring waarin geen plaats is voor ongerechtigheid.

Bij sommige christenen roept het vers uit Joh. 5 : 24 vaak de reaktie op: 'Maar zo eenvoudig is dat niet, dan zou je maar raak kunnen leven!' Ik vrees dat ze het niet beseffen, maar daarmee zeggen ze ook dat hun zaligheid afhangt van eigen prestaties, en ze doen tekort aan de waarde van Christus' werk. Daarom kort daarover dit: In de eerste plaats wordt de zondaar gerechtvaardigd door genade en dat sluit uit dat wij in onszelf aangenaam voor God zijn (Tit. 3 : 7). In de tweede plaats wordt als grond van onze rechtvaardiging 'het bloed van Christus' genoemd (Rom. 5 : 9) en dat sluit elke andere religie uit. En tenslotte zegt Rom. 5 : 1: 'Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God'. Zo vindt de rechtvaardiging van de zondaar zijn oorsprong in Gods genade, die het middel tot verzoening gevonden heeft in het bloed van zijn geliefde Zoon, en het heil om niet schenkt aan allen die geloven.

Een andere betrouwbare grond is er in de Schrift niet te vinden voor onze rechtvaardiging. De dreiging van het oordeel is volkomen verdwenen. Maar laat dat nooit voor ons een aanleiding zijn om naar het vlees te leven. Het kennen van die genade, en het besef van de waarde van het bloed van Christus, en het gelovig, vol vertrouwen aanvaarden van alle heilsbeloften uit Gods Woord, moge eerder voor ons een stimulans en aanmoediging zijn om de Heer waardig te wandelen in overeenstemming met de roeping waarmee we geroepen zijn (Ef. 4 : l).

Hiermee besluit ik de overdenking over de pilaren die rondom de tabernakel staan. Zij 'prediken' hun boodschap tot hen die buiten zijn en nodigen ieder uit om binnen te komen door de deur. Maar gelijktijdig zijn ze verbonden met het altaar en het wasvat die in de voorhof staan. Zo behoort het ook bij ons te zijn.