DE DRIE DRINKBEKERS VAN LUKAS 22

JULES KIEHM

In Lukas 22:14-20 is sprake van twee verschillende drinkbekers; daarna wordt in vers 42 nog een geheel andere drinkbeker genoemd. In vers 17 vinden we de beker van het pascha, waarvan de Heer zei: 'Neemt deze en deelt hem onder elkaar'. Vers 20 vermeldt de beker van het avondmaal die de Heer aan zijn discipelen gaf met de woorden: 'Drinkt allen daaruit' (Matth. 26:27). Het pascha herinnerde aan de verlossing van Israël uit Egypte (zie Ex. 12). Maar in Lukas 22 worden drinkbekers genoemd die niet in Exodus voorkomen. In de tijd van Christus vierden de Joden het pascha niet zoals bij hun vertrek uit Egypte. Toen aten zij met haast, staande (Ex. 12:11). Nu was het een tamelijk lange maaltijd die volgens een vastgesteld ritueel verliep, waarbij de gasten op lange banken of rustbedden lagen. Zo lag Johannes bij het pascha aan in de schoot van de Heer Jezus (Joh. 13:23). Behalve het lam waren er bittere kruiden, ongezuurd brood en bekers met wijn op tafel. De eerste beker, die in de evangeliën niet genoemd wordt, vormde de opening van het feest van het pascha. Het hoofd van de familie dronk ervan en gaf hem aan de andere disgenoten door. Dan las hij gedeelten uit de boeken van Mozes voor, die op het pascha en de uittocht uit Egypte betrekking hadden. Daarna werden Psalm 113 en 114 opgezegd. Vervolgens begon de eigenlijke maaltijd. Een tweede beker werd geledigd en het lam werd gegeten met ongezuurde brood en bittere kruiden. Dit is de eerste beker waarvan Lukas melding maakt (22:17). De Heer liet hem rondgaan onder de twaalf apostelen. Het is mogelijk dat de Heer Zelf ook van deze beker gedronken heeft. Hij zei immers dat Hij van nu aan geenszins meer zou drinken van de vrucht van de wijnstok (vs. 18) totdat het koninkrijk zou zijn gekomen. Na het eten van het lam volgde nog een beker (vs. 20): de drinkbeker na de maaltijd, waarvan de Heer de beker van het avondmaal heeft gemaakt. Nu werden Psalm 115 tot 118 opgezegd. Hierop slaan waarschijnlijk de woorden: 'En nadat zij de lofzang hadden gezongen, gingen zij naar buiten naar de Olijfberg' (Matth. 26:30). Welke prachtige woorden sprak de Heer bij die gelegenheid uit! (Ps. 116:15; 118:22, 23 en 27).

 

In deze gedenkwaardige nacht richtte de Heer de gedachten van zijn discipelen af van dit feest van het pascha. Hij nam twee dingen die bij het pascha hoorden: het ongezuurd brood en de drinkbeker na de maaltijd om er het wezenlijke van een nieuw feest voor de zijnen van te maken: het avondmaal, de gedachtenis van zijn dood. Wellicht heeft de Heer de beker van het pascha met zijn discipelen gedronken, maar die van het avondmaal zeker niet. Evenmin at Hij van het brood van het avondmaal, omdat dit feest na zijn heengaan gevierd moest worden ter gedachtenis van zijn lijden en sterven.

 

Maar verder spreekt Lukas nog van een derde, heel andere beker (vs. 42). Die moest de Heer geheel alleen drinken. Het was de bittere beker van de toorn van God, die zijn heilige ziel met angst en verschrikking vervulde. In volmaakte afhankelijkheid en onderwerping nam de Heiland in Gethsémané die beker aan uit de hand van de Vader en ledigde die tot op de bodem tijdens de uren van duisternis op het kruis. Wie kan de diepte peilen van de afgrond van dat lijden van het heilig Offerlam? Dit ging het fysieke lijden van de kruisiging oneindig ver te boven. De Heer had de met mirre gemengde wijn geweigerd. Dit middel werkte verdovend en verzachtte een beetje het lijden van de kruiselingen. Onze Heiland wilde ten volle en welbewust de kwellingen ondergaan die Hem door de boosheid van de mens werden aangedaan. Hij heeft gedronken 'van de wijn van Gods grimmigheid, die ongemengd is ingeschonken in de drinkbeker van zijn toorn' (Openb. 14:10). Welk een verschrikkelijke beker liet de rechtvaardige God de volmaakte Rechtvaardige drinken toen Hij zijn aangezicht van Hem moest afwenden. Laten we denken aan wat de profeet Jeremia eertijds zei: 'Want aldus heeft de Here, de God van Israël, tot mij gezegd: Neem deze beker met de wijn der gramschap uit mijn hand en geef die te drinken aan alle volken, tot welke Ik u zend, dat zij drinken en waggelen en dol worden' (Jer. 25:15). En Jesaja zei: 'Gij, die uit de hand des Heren de beker zijner grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken' (Jes. 51:17). Deze treffende uitdrukkingen in verband met de toorn van God laten ons enigszins de smarten aanvoelen van Hem die het verzoeningswerk volbracht. Hij hing eenzaam aan het kruis, omvangen door angstaanjagende diepe duisternis, verworpen door de aarde, verstoten door de hemel, verlaten van God.

 

Wat een onbeschrijfelijke ellende: Christus werd tot een vloek. Ondoorgrondelijk mysterie! God kon op zijn hartverscheurend roepen niet antwoorden, want 'het behaagde de Here Hem te verbrijzelen' (Jes. 53:10). Het drinken van de beker van de toorn hield voor de lijdende Knecht des Heren in dat hij geslagen, verbrijzeld, gekwetst werd in zijn meest intieme genegenheden en gevoelens. Verschillende typen van het Oude Testament wijzen daar reeds op: het manna, gemalen in de handmolen of gestampt in de vijzel (Num. 11:8); de welriekende stoffen en de wierook, uiterst fijn gewreven (Ex. 30:34-36); de fijn gewreven graankorrels van het spijsoffer der eerste vruchten (Lev. 2:14).

 

De Heiland heeft de bittere beker in onze plaats geledigd. Die beker ging Hèm niet voorbij, maar ons wel. Eeuwig zij Hem dank gebracht! Voor ons blijft er maar één beker over, de beker van de verlossing. Laten we die met vreugde opnemen en met diepe dankbaarheid zingen:

Wij zien U, Heer, in zielsangst strijden;
U nam de bitt're beker aan.
U, Heil'ge moest voor zondaars lijden,
U bent voor ons naar 't kruis gegaan.