J. KLEIN HANEVELD

Vraag en antwoord

Vraag:

Mag een gelovige wensen dood te zijn?

Antwoord:

De omstandigheden kunnen ook in het leven van een gelovige zo moeilijk worden dat men het leven niet meer aan kan en wenst dat er een eind aan komt. En dan komt het inderdaad voor dat men zo iemand hoort zeggen: 'Ik wou dat ik maar dood was'. Wanneer er gezegd was 'Ik wou dat ik bij de Heer was' - had het al heel anders geklonken. Natuurlijk kunnen we ons voorstellen dat iemand in de nood en de pijn ernaar verlangt naar de Heer te gaan. Het mag dan niet 'het hoogste motief' zijn, maar de Schrift noemt het zelf toch ook (Openb. 21 : 4).

We moeten daar wel begrip voor hebben. Toch hebben we bezwaar tegen zo'n uitdrukking.

Paulus schrijft aan de gelovigen in Filippi dat sterven voor hem winst is. Hij verlangt ernaar heen te gaan. Maar hij laat er nog iets op volgen: '... en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste'. En als hij in 1 Thess. 4 schrijft over de wederkomst van Christus, eindigt hij met de woorden: ... en zo zullen wij altijd met de Heer zijn'. Verlangen om heen te gaan mag voortkomen uit de wens om bij en met de Heer te zijn. Die wens hangt samen met de vraag wat de Heer Jezus voor ons persoonlijk betekent en of ons hart naar Hem uitgaat.

En die wens komt dan niet voort uit levensmoeheid. De wens om met Hem te zijn behoort typerend te zijn voor ons hele leven. Wanneer je echt van iemand houdt, wil je toch graag bij hem zijn? En we hebben Hem toch lief?

Eens zullen wij met Jezus leven,
dan voelt, dan kent men geen verdriet.


Vraag:

Satan heeft Job alles ontnomen wat hij bezat. Heeft Satan ook nu nog de macht een gelovige zoveel leed aan te doen? Laat God dat toe?

Antwoord:

Dat Satan de macht heeft ongelovigen leed aan te doen is duidelijk. Hij beoogt niet anders. Nooit heeft hij het geluk van de mens op het oog. Daarover gaat de vraag niet.

De vraag is, of Satan de macht heeft gelovigen leed aan te doen. Bij Job was dat zo. Maar we dienen er goed op te letten dat Satan niet verder mag gaan dan God hem toestaat. God legt hem beperkingen op; dat lezen we duidelijk in Job 1 : 12 en 2 :6. Binnen bepaalde grenzen krijgt Satan vrij mandaat, daarbuiten mag hij niet komen. Het raam van zijn activiteiten wordt door God bepaald. En hoe reageert Job: 'Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?' Job weet niets af van wat zich heeft afgespeeld in de hemel. Hij weet zich in alles afhankelijk van God. Hij neemt ook het leed uit Gods hand aan.

In 2 Kor. 12 : 7 spreekt Paulus over de doorn voor het vlees, en dat lijden, wat het dan ook geweest mag zijn, typeert hij nader als een engel van Satan, die hem met vuisten slaat. Er is hier sprake van een werk van de Heer, die aan Paulus een doorn in het vlees geeft, opdat Paulus zich niet zou verheffen. Er is een werking van een engel van Satan, die Paulus met vuisten slaat, waardoor Paulus in zijn dienst wordt gehinderd. De conclusie moet luiden dat de Heer Satan toestaat zijn werk tegen te staan met het doel het daardoor te meer te bevorderen (zie bijv. 1 Thess. 2: 18). Wanneer de apostel hoogmoedig was geworden, zou zijn dienstwerk zeker minder tot eer van de Heer geweest zijn. Paulus heeft geleerd dit leed uit de hand van de Heer aan te nemen.

Laten wij dat ook maar van Paulus en Job leren.