Lezers schrijven


Gescheiden zitten

Graag zou ik willen ingaan op het antwoord dat br. Van der Bijl gaf op de vraag over het gescheiden zitten in de samenkomsten. Met veel ben ik het direkt eens, vooral de gedachte dat we moeten zorgen dat er geen onnodige drempel ligt voor 'vreemden'.

De laatste zin van het antwoord luidde als volgt: 'Laten wij ook in deze schijnbaar onbenullige dingen in liefde met elkaar omgaan en de naaste behagen, ten goede, tot stichting'.

Waarom 'schijnbaar'? Zijn het geen onbenullige dingen? ja toch!

Er staat niets over in de Bijbel. Principieel zijn alle stoelen vrij, iedereen mag dus gaan zitten waar hij wil (zo luidde het antwoord). Waarom dan verder moeilijk doen?

Wie heeft er dan nog argumenten om iets bewust wel of niet te willen?

De regel 'het is nergens goed voor hierin bewust verandering te willen brengen' kan met dezelfde kracht veranderd worden in 'het is nergens goed voor hierin bewust géén verandering in te willen brengen'. Het eerste wordt gebruikt door iemand die die verandering liever niet wil, het tweede door iemand die die verandering wel graag wil.

Ik heb er helemaal geen moeite mee dat ik in de samenkomst niet naast mijn vrouw zit (alhoewel ik het ook niet raar zou vinden als dat wel het geval was, evenals dat heel normaal is tijdens veel andere gelegenheden; soms krijg ik de indruk dat sommige broeders zich onbehaaglijk zouden voelen als ze naast hun vrouw zouden zitten).

Waarom zou ik het graag anders zien? juist voor de 'vreemden'!

Iedereen die met hen te maken heeft weet de reaktie van velen van hen (niet allen).

Weten we iets van hun strijd? Soms jaren met veel problemen en vragen achter de ' rug; zoeken en speuren naar 'waarheid'. Familie en kennisen-relaties staan op het spel. Soms mag je met hen praten en proberen het Woord te laten spreken, zò antwoorden te geven op hun vragen; mag je proberen te laten zien dat God ze niet in een doolhof wil laten lopen, deur in - deur uit, maar een plaats van samenkomen wijst gegrond op het Woord van God, beantwoordend aan wat de Gemeente is, zoals God haar ziet.

En dan de 'kater': waarom zitten jullie apart? Waar staat dát dan in de Bijbel? Velen van deze 'vreemden' (geliefde broeders en zusters!) zijn het door elkaar zitten gewend. Een echtpaar samen komt voor het eerst, alles is vreemd, ze komen het lokaal binnen en dan weten ze het niet meer.

Ik vraag me af of er één koster is met zoveel takt dat hij dat kan uitleggen, die kan uitleggen dat die ene 'gereserveerde' bank nu net voor hen is. Wat zullen ze denken als ze zien dat zij de enigen zijn die zo zitten? Alleen daarom al zullen ze zich aanpassen ... of wegblijven.

Ik ken meerdere gelovigen die in ons midden terecht gekomen zijn die het behoorlijk moeilijk gehad hebben op dit punt. Ik ken ook meerderen die nóg zoeken, waarbij het 'gescheiden' zitten een argument is om niet naar de samenkomsten te komen (ik weet dat het een gevoelsmatig argument is, maar zijn wij beter, die het ook om gevoelsmatige argumenten niet willen veranderen?). Ik ken een broeder die ook een behoorlijke tijd juist om dit punt niet kwam, omdat hij oordeelde dat als de broeders iets wat niet in de Bijbel staat zo hardnekkig vasthouden, er ook wel andere dingen niet in de haak zouden zijn. Dit zijn gevallen in mijn omgeving; er moeten er dus talloze meer zijn.

Missen wij hen, deze broeders en zusters? Zouden we echt graag willen dat ze in ons midden kwamen? Wat doen we met de genoemde drempels?

En als het ons moeite kost, zouden we dat er dan niet voor over hebben? Of laten we de 'moeite' bij de 'vreemden'?

Jst. de Jager, Amstelveen

 

Naschrift:

Waarschijnlijk spreekt onze broeder Jst. d. J. vanuit persoonlijke ervaringen. Deze dingen kunnen elders heel anders liggen. Natuurlijk moeten wij denken aan hen die als vreemden in ons midden komen. Maar dat betekent ánderzijds weer niet dat we geen rekening zouden moeten houden met de gevoelens van de broeders en zusters die geen behoefte hebben aan verandering in een jarenlange gewoonte.

We zijn het er roerend over eens dat het geen principieel punt is. Het is vreemd dat een broeder 'juist om dit punt niet kwam omdat ... de broeders iets wat niet in de Bijbel staat zo hardnekkig vasthouden'.

Waaraan ontleent deze broeder dan het recht min of meer hardnekkig vast te houden dat zijn gewoonte ingevoerd moet worden? Dit punt moet bespreekbaar zijn. We laten de 'moeite' niet bij de 'vreemden'. Graag willen wij hen tegemoet komen. Omgekeerd moeten 'vreemden' ons niet iets opdringen waarvan wij het nut niet inzien. Laten we elkaar de vrijheid laten. Laten zij die 'gemengd' willen zitten, dat doen, zonder de anderen ook daartoe te dwingen.

Het is een heel natuurlijk proces dat bepaalde nieuwe ideeën tijd nodig hebben om te rijpen. Er moet niets geforceerd worden. We willen de broeders en zusters voor twee uitersten waarschuwen: enerzijds - het is altijd zo geweest en daarom moet het zo blijven; anderzijds - weg met dat ouderwetse gedoe, het moet nu eens anders. Waar er behoefte bestaat aan verandering geven wij de raad liefdevol en geduldig met elkaar te spreken en met respect te luisteren naar elkaars argumenten.

J. van der Bijl

 


Kollektes

Naar aanleiding van de opmerkingen en vragen van br. Jst. de Jager in het maartnummer van de Bode in verband met het kollekteren, is het op mijn hart om bondig enkele gedachten door te geven ter overweging.

Het spreekt vanzelf dat wij steeds moeten pogen om praktisch te zijn en administratieve formaliteiten tot het minimum te herleiden. Maar praktische overwegingen mogen nooit het Bijbelse voorschrift in het gedrang brengen, hetgeen m.i. het gevaar is bij de suggesties die in de brief van br. de Jager geformuleerd worden.

Zowel in Hebr. 13 : 15, 16 als in Deut. 26 : 1-12 wordt er een duidelijk verband gelegd tussen het brengen van geestelijke en van materiële offeranden. Het lijdt dan ook geen twijfel dat kollektes thuis horen binnen de aanbiddingssamenkomst op de eerste dag der week (1 Kor. 16 : 2, vergelijk met Hand. 20 : 7). Niemand zal met praktische argumenten aankomen om de aanbidding te beperken tot één samenkomst per maand, maar ook de beperking van het materiële offer tot één collecte per maand betekent een verarming en een miskenning van het verband tussen beide offeranden.

De kollekte op zondag is niet alleen een goede gewoonte, maar betekent ook een gemeenschap in het geven. En indien wij menen deze gemeenschap door een girorekening te kunnen vervangen, kunnen wij over enkele jaren elk in onze eigen huiskamer brood breken, verbonden door een gesloten TV-circuit ... !

Wanneer ieder op de eerste dag der week een geestelijk bezit mee brengt (1 Kor. 14 : 26) zal dat ook voor het stoffelijke zo moeten zijn. Dat betekent niet dat we niet in functie van ons inkomen (maandloon, weekloon, dagsalaris) een persoonlijke budgetplanning mogen (en moeten!) maken, maar we zullen het wel op de eerste dag der week terzijde moeten leggen (1 Kor. 16 : 2) om het ook daadwerkelijk 'op zak' te hebben.

Daarnaast is het storten op allerlei girorekeningen op zich natuurlijk niet fout, zo lang het het collecteren 'als gemeente' niet verdringt. Net zo min als het bidden met enkele broeders fout is, op voorwaarde dat we daarvoor de gemeentelijke bidstonden niet verzuimen.

Los van de opmerkingen van br. de Jager, wil ik aan deze gedachten nog een enkele opmerking verbinden.

In Deut. 26 : 12 wordt onderscheid gemaakt tussen twee kollektes: die voor de arbeiders in het werk des Heren ('de Leviet') en die voor de behoeftigen ('de vreemdeling, de wees en de weduwe'). Uit het verband met de voorgaande verzen (de aanbieding der eerstelingen) blijken deze thuis te horen binnen het kader van de eredienst. Het lijkt dan ook schriftuurlijk deze beide kollektes bij (lees: tijdens) de eredienst te laten plaatsvinden. Wanneer er daarnaast gekollekteerd wordt voor een specifiek project of voor evangelisatie, lijkt dit beter thuis te horen binnen de woordbediening, waar we met de praktische noden van de gemeente te maken hebben.

R. Liagre, Gent