EVENWICHTIG CHRISTENDOM

(3)

H.P. MEDEMA

 

Leer en praktijk

'Je houdt ’t toch wel een beetje praktisch, hé?' fluisterde één van de broeders me in, die me hadden uitgenodigd om ergens in een groep jongemensen wat te zeggen. Hij was kennelijk bang voor een al te leerstellige toespraak. En datzelfde geluid hoor je nog al eens. 'Ik wil graag iets horen waar ik morgen op de fabriek iets mee dóen kan' zei een jongeman.

En natuurlijk zijn we het daar allemaal over eens: of niet soms? (Of genieten we toch nog altijd van een heel diepe, leerstellige discussie, tot diep in de nacht, zonder ander gevolg dan dat we met een vervelend humeur wakker worden?) We weten toch allemaal wel dat de Bijbel leer en praktijk nauw aan elkaar koppelt. Van de Heer Jezus wisten de Emmaüsgangers te zeggen, dat Hij een profeet was, krachtig in werk én woord (Luk. 24 : 19). Stefanus zei van Mozes dat hij machtig was in zijn woorden en werken (Hand. 7 : 22). Paulus spreekt het verlangen uit dat de Heer de gelovigen in Thessalonika mag versterken in alle goed werk én woord (Luk. 24 : 19). Stefanus zei van Mozes dat hij machtig was in zijn woorden en werken. Paulus spreekt het verlangen uit dat de Heer de gelovigen in Thessalonika mag versterken in alle goed werk en woord (2 Thess. 2 : 17). En álles wat wij doen, in woord of in werk, moeten we doen in de Naam van de Heer Jezus, terwijl wij God, de Vader door Hem danken (Kol. 3 : 17). Paulus bracht datgene wat hij schreef ook in de praktijk 'door woord en werk' (Rom. 15 : 18). Hij kon aan de Korinthiërs schrijven over zijn levenspraktijk met de woorden: 'mijn wegen, die in Christus Jezus zijn ... zoals ik overal in elke gemeente leer' (1 Kor. 4 : 17). Timotheüs had dat goede voorbeeld gevolgd, zodat Paulus kon schrijven: 'Maar jij hebt nauwkeurig nagevolgd mijn leer, mijn wijze van doen…' (2 Tim. 4 : 16). Het meest verheven voorbeeld is uiteraard onze Heer Jezus Christus. Van Hem zou het veel te gering zijn om alleen maar te zeggen dat zijn praktijk in overeenstemming was met zijn leer. Hij kon ten overstaan van zijn vijanden op de vraag 'Wie bent U?' antwoorden: 'Geheel wat Ik ook tot u spreek' (Joh. 8 : 25). Zijn spreken én zijn doen waren gekenmerkt door Goddelijke heerlijkheid.

Leer en praktijk parallel

Het Nieuwe Testament vertelt ons dus dat onze praktijk parallel moet lopen met de leer. Een prachtig voorbeeld van iemand bij wie dat het geval was, is Demetrius, van wie we lezen in 3 Joh.: 12: 'Van Demetrius is getuigd door allen en door de waarheid zelf’. Dat is op het eerste gezicht een ietwat moeilijke uitdrukking. Dat 'allen' van Demetrius getuigden, is nog wel te begrijpen, maar hoe is het mogelijk dat 'de waarheid' van Demetrius getuigde? Toch is het, denk ik, heel simpel. Als je de waarheid van God naast het leven van Demetrius legde, zag je: warempel, die twee zijn identiek! De waarheid van God had dezelfde inhoud als het leven van Demetrius. Een getuigenis om jaloers op te worden!

Maar het Nieuwe Testament vertelt ons merkwaardigerwijze ook het omgekerde. Paulus schrijft over 'de leer die naar de godsvrucht is' (1 Tim. 6 : 3). Een heel frappante uitdrukking! Er staat niet: de godsvrucht is in overeenstemming met de leer, maar andersom: de leer loopt parallel met de godsvrucht. Daarom zijn het ook 'de gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus', in tegenstelling tot de 'andere leer' die sommigen brachten. Iemands godsvrucht kun je toetsen aan zijn leer, maar ook andersom: iemands leer kun je toetsen aan zijn godsvrucht. Als iemand een andere leer brengt, en het blijkt dat die leer heel goed te combineren is met allerlei kwaad, dan is dat op zich al een voldoende weerlegging van die leer. De Nicolaïeten (ik laat nu even in het midden wie of wat zij waren) hadden niet alleen een verkeerde leer, maar aan die leer waren ook verkeerde praktijken gekoppeld. Dáárom was het juist zo gevaarlijk de leer van de Nicolaïeten te omhelzen (Openb. 2 : 6, 15).

De praktijk is nodig om ons de leer eigen te kunnen maken

De lessen van Gods Woord kun je jezelf niet eigen maken in de studeerkamer; in dat opzicht is er een groot verschil met ons onderwijs. In het vorige artikel is al gewezen op Joh. 7 : 17: voorwaarde voor het leren kennen van de leer van de Heer Jezus is de hartelijke bereidheid om de wil van God te doen.

In iets andere bewoordingen zegt de Heer Jezus hetzelfde in Joh. 14 :21: 'Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader worden geliefd; en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren'. Het is een kenmerk van iemand die de Heer Jezus liefheeft, dat hij Diens geboden bewaart, dat ligt voor de hand. Maar de Heer Jezus zegt erbij dat het ook een kenmerk is van ware liefde tot Hem als je zijn geboden hébt. Het jezelf eigen maken van de geboden van de Heer Jezus, het opsporen van Gods wil voor je levenswandel, is niet iets wat vanzelf gaat. Dat kost zoveel inspanning, dat niemand daartoe zal komen die niet oprecht de Heer Jezus liefheeft. Iemand die alleen maar terloops bereid is de 'geboden' van de Heer Jezus te leren kennen, mits dat hem niet te veel inspanning kost, iemand die er diep in zijn hart helemaal niet echt in geïnteresseerd is die geboden te kennen, zo iemand zal ze ook nooit leren kennen. Daarom is het op zichzelf al een kenmerk van liefde tot de Heer Jezus als iemand zijn geboden hééft.

Gajus, de geadresseerde van de derde brief van Johannes was zo iemand. 'Want ik heb mij zeer verblijd' schrijft de apostel, 'toen er broeders kwamen en van uw waarheid getuigden, zoals u in de waarheid wandelt' (3 Joh : 3). Had Gajus dan één of ander privé-waarheidje? Welnee, het ging om de waarheid van God, maar die waarheid was Gajus' geestelijk eigendom geworden, omdat hij begonnen was erin te wandelen. Waarheid (dat wist de Spreukendichter al) moet je 'kopen': 'Koop waarheid en verkoop ze niet' (Spr. 23 : 23), niet tegen geld, maar tegen de prijs van de inspanning die verbonden is met een wándel in de waarheid. Dan pas wordt Gods waarheid je geestelijk eigendom.

 

De leer is nodig om een goede praktijk te hebben

Het zich eigen maken van de waarheid vereist een wándel in de waarheid, maar andersom is een wandel in de waarheid weer niet mogelijk zonder het kennen van die waarheid. Naar het lijkt is dat een vicieuze cirkel, maar het is de Heilige Geest die in ons leven werkt en die cirkel doorbreekt. Het is namelijk niet mogelijk ons te beperken tot die gedeelten uit Gods Woord die wij als praktisch onderwijs beschouwen, de teksten waarin precies staat wat we wel en wat we niet moeten doen. Onder de wet was dat voldoende: 'U zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten' (Matth. 5 : 43) - de gecursiveerde woorden van de Heer Jezus staan niet in het Oude Testament, maar de Heer wil zeggen dat de letter van de wet inhoudt: als je je maar gewoon aan het gebod houdt en je naaste liefhebt, ben je kláár; je kunt dan je vijand haten, want daarover bestaat geen letterlijk gebod. Maar het christendom is veel méér. God wil dat wij de geest van zijn Woord diep indrinken, dat wij doordringen in zijn manier van denken, dat wij 'het denken van Christus' hebben (1 Kor. 2 : 16), en de Heer Jezus verlangt er naar dat wij niet alleen zijn geboden, maar ook zijn woord bewaren (Joh. 14 : 23).

Nergens in het Nieuwe Testament worden ons (bijvoorbeeld) letterlijke aanwijzingen gegeven over onze verhouding als christen tot de politiek. Maar als wij begrijpen wat op dit ogenblik de positie van de Heer Jezus is, begrijpen wij ook wat ónze positie is. Hij wácht nog op het ogenblik dat God Hem de regeringsmacht over deze aarde in handen geeft, en met Hem verbonden wachten ook wij, om straks met Hem te regeren. Nu delen we in zijn verwerping en zijn lijden, straks in zijn heerlijkheid. In die zin spreekt Kol. 1 : 9 over de kennis van Gods wil; het gaat daar niet over de vraag of ik al of niet een andere baan moet aannemen of om de keuze van een levenspartner of om wat voor beslissing dan ook; het gaat integendeel om het kennen van de gedachten en raadsbesluiten van God. Vergelijk Ef. 1 : 9, waar een soortgelijke uitdrukking staat. Om 'nauwkeurig te kunnen wandelen' is het nodig 'te verstaan wat de wil van de Heer is' (Ef. 5 : 17).

 

Het kennen van Gods gedachten drukt zijn stempel op ons leven

Maar ook in het Oude Testament handelde God niet uitsluitend op basis van de wet, op grondslag van het geven van konkrete geboden, waarmee je dan ook klaar was. Abraham, die de vriend van God wordt genoemd, werd door de Here in vertrouwen genomen: 'Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?' - en God vertelde hem over zijn plannen ten aanzien van Sodom en Gomorra, en Hij gaf daar niet aan Abraham de opdracht bij om voorbede te doen, maar Abraham kwam er uit zichzélf toe, toen hij Gods gedachten leerde kennen. Aan de Israëlieten kon God zijn daden bekend maken, maar aan Mozes vertelde Hij meer, en Hij maakte 'zijn wegen' bekend, Hij legde het verband tussen zijn daden uit (Ps. 103 : 7). Aan Jesaja openbaarde God zijn luisterrijke heerlijkheid, en vertelde van zijn verlangen om iemand te zenden - en de profeet was zozeer aangegrepen door wat hij zag en hoorde, dat hij het onmiddellijk op zichzelf toepaste: 'Hier ben ik - zend mij!' (Jes. 6).

Maar wat in het Oude Testament nog uitzondering was, is in het Nieuwe Testament regel. Heel beknopt samengevat is het precies dát wat Paulus in 2 Kor. 3 wil zeggen. De wet was een kwestie van concrete opdrachten, 'geboden', letters op stenen gegraveerd. Maar in het nieuwe verbond schrijft God niet meer met letters op stenen, maar Hij schrijft in onze harten. Wát schrijft Hij dan in onze harten? opnieuw een 'wet'? opnieuw 'geboden'? Nee, in onze harten schrijft Hij de heerlijkheid van de Heer Jezus. En ongetwijfeld is het dát wat diepe invloed heeft op onze levenspraktijk. Geen 'praktisch onderwijs' waar we 'morgen in de fabriek wat aan hebben' zal zó ons leven transformeren als het met ons hart zien en indrinken van de heerlijkheid van de Heer Jezus. 'Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door de Heer, de Geest' (2 Kor. 3 : 18). Noch een helder inzicht in leerstellingen, noch het zoeken van zijn wil in praktische dingen zal ons op zichzelf tot leesbare brieven van Christus maken. Dat doel kan alleen bereikt worden doordat 'de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus' ons bestraalt. En die stralenbundel valt inderdaad in ons hart, zodra wij het onderwijs van God in zijn Woord niet meer als een gortdroge leer zien, maar daarin iets van de gestalte van onze Heer Jezus Christus gaan herkennen.

 

U toont ons in uw Woord de glorie van uw wezen.
U, de eeuw'ge, heil'ge God, bent licht en liefde saám.
O God der heerlijkheid, zo waard te zijn geprezen,
wij noemen in de Zoon U bij uw Vadernaam.

Welzalig hij die 't Woord der waarheid wil geloven,
en door uw Woord en Geest zich willig leiden laat.
Hij geeft de wereld op en zoekt de dingen boven,
waar Christus Jezus is, die boven alles gaat.