J. KLEIN HANEVELD
In de samenkomsten wordt nooit iets gezongen uit de Psalmen, terwijl er regelmatig uit voorgelezen wordt. Mogen we wél lering trekken uit de Psalmen, maar er niet uit zingen?
J. d. G. te S.
Met 'de Psalmen' bedoelt de vraagsteller kennelijk het bijbelboek met die naam. Het gaat dus eigenlijk om de vraag waarom we niet vaker berijmde Psalmen zingen, zoals dat in vele kerken gebruikelijk is.
Om te beginnen: we hébben berijmde Psalmen in onze bundel 'Geestelijke Liederen', o.a. lied 48, 140 (Psalm 23) en lied 225 (Psalm 146). Misschien zijn er wel meer. Het is ook nog best mogelijk dat er in de psalmbundel die in kerkdiensten wordt gebruikt nog verscheidene voorkomen, die geschikt zouden zijn voor de samenkomsten van de Gemeente, bijvoorbeeld voor de bidstond of de dienst van het Woord. Maar in het algemeen gesproken moeten we zeggen dat de psalmbundel, zelfs in de beste berijming, niet geschikt is om gebruikt te worden in de samenkomsten van de Gemeente.
De Psalmen (zoals ze in de Bijbel staan) zijn evenals alle andere boeken van de Heilige Schrift aan ons gegeven tot onze lering, volharding en vertroosting (Rom. 15 : 4), tot waarschuwend voorbeeld (1 Kor. 10 : 6 en 11), om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid (2 Tim. 3 : 16). De gedachten en gevoelens, door de oudtestamentische dichters tot uiting gebracht, herkennen we vaak als de onze, maar in het algemeen zijn die gedachten en ondervindingen niet in overeenstemming met de positie waarin de gelovigen nu door genade zijn gebracht.
Wie de Psalmen beschouwt als het meest geschikt om te zingen in de samenkomsten van de Gemeente, 'loopt een bedéling achter'. Anders gezegd: hij ziet het verschil niet tussen Israël en de Gemeente, het verschil tussen de bedéling van de wet en de bedéling van de genade.
We missen in de Psalmen nu net dat wat kenmerkend is voor christenen. Waar vinden we in de Psalmen gesproken over de naam van de Heer Jezus, de naam die boven alle naam is? Die heerlijke naam komt in geen enkele Psalm voor! Waar vinden we in de Psalmen het hemelse standpunt van de gelovige, zijn hemelse roeping en bestemming, het zoonschap, de zekerheid van het heil, het geopenbaard zijn van de Vadernaam, de inwoning van de Heilige Geest, de eenheid van het lichaam van Christus, de aanbidding van het Lam? Natuurlijk vinden we dit alles niet in de Psalmen, want we staan daar op oudtestamentische bodem. Maar daarmee is het ongeschikt-zijn van de psalmbundel voor het gebruik in de samenkomsten van de Gemeente afdoende aangetoond.
Daar komen nog enkele argumenten bij. Onder de Psalmen zijn er ook verscheidene die men wel aanduidt als 'wraakpsalmen'. Lees bijvoorbeeld Ps. 18 : 48; 28 : 4; 35 : 5-8; 40 : 16; 54 : 7; 55 : 16; 58 : 7-9; 59 : 6, 14; 109 : 9-12; 137 : 9, enz. In de berijmde Psalmen vinden we dezelfde gedachten uiteraard terug.
Het is mij bekend dat sommige van deze Psalmen wel gezongen zijn in de bezettingstijd, waarbij rechtgeaarde Nederlanders zo hun eigen gedachten hadden en er inderdaad de uitdrukking in vonden van hun nationale gevoelens. Maar dat is bepaald niet hetzelfde als christelijke gevoelens.
Ook de zogenaamde wraakpsalmen zijn volkomen in overeenstemming met de bedéling van de wet. En ook in overeenstemming met het profetische karakter van veel Psalmen. Maar ze vertolken beslist niet het christelijke standpunt.
Nog iets. Verscheidene Psalmen zijn messiaans en spreken over het lijden en de heerlijkheid van Christus daarna. Is het geoorloofd zulke Psalmen te zingen, waar de Messias sprekend wordt ingevoerd? Ik denk aan het eerste couplet van Psalm 22: 'Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij en redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij …'
Als men heeft ingezien dat dit (en wat verder volgt) de woorden van de Heer Jezus zijn, dan moet men het toch ongepast vinden ze zelf op de lippen te nemen. Wie meent dat ook gelovigen in omstandigheden kunnen verkeren waarvoor de woorden van deze Psalm de passende uitdrukking zijn, heeft geen weet van de bevoorrechte positie van de christen.
Tenslotte: het argument dat de Psalmen daarom zo geschikt zijn om te zingen, omdat ze door de Heilige Geest geïnspireerd zijn, gaat niet op. Heel de Schrift is van God ingegeven, maar daardoor is alles wat in de Schrift staat nog niet geschikt om door ons gezongen te worden. En in de tweede plaats: door de berijming is een groot deel van de waarde van de inspiratie verloren gegaan. De berijmde Psalmen zijn niet geïnspireerd. Men vindt er soms prachtige regels in, die echter niet vóórkomen in de onberijmde Psalm. En omgekeerd!
Natuurlijk is onze liederenbundel niet volmaakt. Maar we mogen dankbaar zijn voor de vele voortreffelijke liederen die wij in onze bundel hebben, met name liederen waarin aanbidding aan de Vader en de Zoon wordt gebracht.
J. VAN DER BIJL
Is het naar de gedachte van de Heer dat gelovigen gescheiden zitten in één lokaal, zoals o.a. in Israël een onderscheid was tussen priesters en leken?
J. d. G. te S.
In de lokalen waarin wij samenkomen zijn geen bijzondere plaatsen. In principe zijn alle plaatsen vrij. Wij verwerpen zeer beslist het onderscheid tussen 'geestelijken' en 'leken'. Wij zijn allen broeders (Matth. 23 : 8). En alle ware gelovigen zijn priesters (1 Petr. 2 : 5 en 9; Openb. 1 : 5-6 en 5 : 10). In Christus is evenmin man of vrouw (Gal. 3 : 28). Dit houdt in dat alle wedergeborenen zonder enig onderscheid deel hebben aan alle geestelijke zegeningen en voorrechten. Wat de scheppingsorde betreft, blijft natuurlijk het verschil in plaats dat God in zijn wijsheid zo gemaakt heeft (1 Kor. 11 : 3; 1 Tim. 2 : 13). In verband hiermee moet de vrouw stil zijn en zich laten leren in de onderlinge bijeenkomst van de gemeente (1 Kor. 14 :34-37; 1 Tim. 2 :8-15). Dit bepaalt haar plaats in de dienst, niet die in het lokaal. Ik zou geen Bijbeltekst weten waaruit op te maken valt dat broeders en zusters gescheiden moeten zitten. Principieel gezien zijn alle plaatsen vrij. En iedereen mag dus gaan zitten waar hij of zij wil. Zo kan mén in Engeland een broeder met zijn vrouw naast zich vooraan de tafel zien zitten. Vanuit de Schrift valt daar niets van te zeggen.
Maar er mag nog wel iets aan toegevoegd worden. Eerst een algemeen beginsel. Vooraan en achteraan zijn ruimtelijke begrippen, maar die ook met positie te maken hebben. De Heer Zelf, die de laatste plaats kwam innemen, heeft hierover iets gezegd dat ieder van ons op zichzelf moet toepassen. Zie Luk. 14 : 7-11. Laten we nederig en bescheiden zijn. En verder zullen we de zaak van de praktische kant moeten benaderen. Het door-elkaar-zitten, zoals in Engeland, is bij ons -tenminste in onze kring- weinig gebruikelijk. Zeker niet op de voorste banken. Het is nergens goed voor hierin beslist verandering te willen brengen. Maar als een echtpaar, dat in de kerk gewoon was naast elkaar te zitten, in ons midden komt, moeten zij vrij zijn om dit voort te zetten als ze dat willen. Onze gewoonte mogen wij anderen niet opleggen. Misschien kan overwogen worden een of een paar banken hiervoor te reserveren. We moeten zorgen dat er geen onnodige drempel ligt voor vreemden die voor het eerst in ons midden komen. Laat de broeder die kosterdienst vervult, hen met tact opvangen en een plaats wijzen waar zij zich op hun gemak voelen. Dat is belangrijker dan een strenge scheiding van 'schapen en bokken'.
Voor de goede verstaanbaarheid is het gewenst dat broeders die aan de dienst deelnemen zo gaan zitten dat zij bij bidden of danken niet met hun rug naar de zusters staan. Daarom zie ik geen gewichtige reden tot ingrijpende veranderingen in de traditionele plaatsbezetting in onze lokalen. Al blijft soepelheid geboden. Wij hebben geen vaste, gereserveerde plaatsen. Niemand mag het gevoel hebben dat zijn zondag bedorven is als een ander toevallig eens op 'zijn' plaats zit. Onze plaats bij de Heer is belangrijker dan ons vaste plekje op die bepaalde stoel of in dat ene hoekje. Het is echter allesbehalve fijngevoelig daar te gaan zitten waar een andere broeder of zuster altijd zit. Vooral als het oudere personen betreft, zullen we dat 'gewoonterecht' zeker respecteren. Plaatselijke gebruiken spelen bij dit alles eveneens een rol. Ruzies hierover zijn als kleine vossen die we moeten vangen vóór ze de wijngaard verderven (Hoogl. 2 : 15). Laten wij ook in deze schijnbaar onbenullige dingen in liefde met elkaar omgaan en 'de naaste behagen, ten goede; tot stichting' (Rom. 15 : 2).