uit: Exposition of the Gospel of John
A. W. PINK
Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u, de twaalf, uitverkoren? En één van u is een duivel. Hij nu sprak van Judas Iskariot, de zoon van Simon; want die zou Hem overleveren, één van de twaalf (Joh. 6 : 70, 71).
De woorden van de Heer Jezus die hierboven staan, waren een antwoord op de belijdenis van Petrus: 'Wij hebben geloofd en erkend'. Christus toonde aan dat Hij het beter wist dan zijn discipel. Het was de alwetendheid van de Heer Jezus die hier aan de dag trad. Hij liet zich niet misleiden door Judas, in tegenstelling tot al de apostelen. Dat laatste blijkt wel uit het feit dat, toen Hij zei: 'Een van u zal mij overleveren', de discipelen vroegen: 'Heer, ben ik het?' inplaats van te antwoorden: 'U bedoelt zeker Judas'. Maar van het begin af aan kende Christus het karakter van die éne die Hem zou verkopen aan zijn vijanden. Hij wilde hem nu echter nog niet openlijk aanwijzen. Wat we lezen in Joh. 6 : 71 is de geïnspireerde aantekening van de apostel, die jaren later geschreven werd.
Dat Judas nooit een gelovige is geweest is duidelijk uit vele overwegingen. Hier in onze tekst sluit Christus hem met grote nauwkeurigheid uit van de belijdenis van Petrus: 'Wij hebben geloofd'. Zo ook in Joh. 13. Nadat Hij de voeten van zijn discipelen gewassen had, een symbool van het wegnemen van elke onreinheid die de gemeenschap met Hem verhindert, zei Hij: 'U bent rein', maar Hij voegde er nauwkeurig aan toe: 'maar niet allen' (13 : 10). En dan voegt Johannes er nog weer als uitleggend commentaar bij: 'want Hij wist wie Hem zou overleveren; daarom zei Hij: U bent niet allen rein' (vs. 11). En ook het feit dat de Heer hem hier een 'duivel' noemt en dat was zes maanden voor hij Hem zou verraden - bewijst duidelijk dat Judas geen kind van God was. De uitdrukking in Hand. 1 : 25: 'Judas is afgevallen' wordt soms gebruikt als bewijs dat hij afviel van de genade. Maar het eerste gedeelte van dit vers laat heel duidelijk zien, wáár Judas van afviel: het was 'de bediening en het apostelschap'.
Dit werpt de vraag op: waarom was er een Judas onder de apostelen? Het Goddelijke antwoord op deze vraag staat in Joh. 17 : 12 waar Christus ons duidelijk zegt dat 'de zoon van het verderf’ verloren ging 'opdat de Schrift vervuld werd'. Men denke aan Ps. 41 : 10 en soortgelijke gedeelten. Toen die profetie werd uitgesproken, scheen het haast ongelooflijk dat de Vriend van zondaren verraden zou worden door iemand die intiem met hem omging. Maar geen woord van God kan ter aarde vallen. Er stond geschreven: 'Mijn vriend, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven'. De 'zoon van het verderf' ging verloren, opdat deze Schriftplaats vervuld zou worden. Maar waarom beschikte God dit zo? Waarom moest er een Judas onder de apostelen zijn?
(1) Het gaf Christus gelegenheid om zijn volmaaktheid te openbaren. Toen de Zoon in het vlees kwam, verklaarde Hij: 'Zie, Ik kom om uw wil te doen, o God!' (Hebr. 10 : 7), en deze wil van God voor Hem was geschreven 'in de boekrol'. Nu was er in dat boek opgetekend dat een vertrouwelijke vriend zijn hiel tegen Hem zou opheffen. Dat was een heel zware beproeving, maar toch was het een deel van de Goddelijke wil voor Gods Dienstknecht. En hoe handelt Hij dan? Joh. 6 : 70 antwoordt: Hij 'koos' vrijwillig er één uit om apostel te worden, van wie hij toen al wist dat het een 'duivel' was! Wat spreidt dit de volmaaktheid van Christus ten toon! Hij was volledig onderworpen aan Gods wil, die in de boekrol geschreven was. Hij aarzelde niet, hoewel dit betekende dat Hij Judas drie jaar lang vlak bij zich zou hebben (en wat moet dat geweest zijn voor Hem, de Heilige Gods!). Het betekende dat zelfs als Hij zich terugtrok van zijn critici om alleen met de twaalven te zijn, er dan een 'duivel' vlak bij Hem zou zijn. Maar de Heer boog voor Gods wil en 'koos' hem!
(2) Het verschafte een onpartijdige getuige van de morele
volmaaktheid van Christus. Zijn Vader gaf van Hem getuigenis. Zijn voorloper
getuigde van Hem. Zijn apostelen gaven getuigenis van zijn volmaaktheden. Maar
omdat er misschien gedacht zou worden dat ze partijdige getuigen waren, zorgde
God er voor dat er ook een vijand een getuigenis zou afleggen.
Hier was een man die 'een duivel' was, een man die in het nauwst mogelijke
contact stond met het leven van Christus, zowel in het openbaar als privé; een
man die gretig de geringste tekortkoming zou hebben aangegrepen als hij die had
kunnen vinden, maar die was er niet. 'Ik heb gezondigd door onschuldig bloed
over te leveren' (Matth. 27 : 4) was het ongezochte getuigenis van een
onpartijdige getuige!
(3) Het stelt de afschuwelijkheid van de zonde in het licht, de volheid van goddeloosheid waarvoor verzoening aangebracht moest worden. Zo kunnen we ten volle zien uit welke vreselijke toestand we gered zijn. En hoe kon de afschuwelijkheid van de zonde beter uitgedrukt worden? Hier was een man in het gezelschap van de Heer, in de sfeer van de grootste aardse vertrouwelijkheid. Zelf was deze man overtuigd van de onschuld van die Ene die het slachtoffer zou worden. En tóch heeft hij Hem lafhartig verraden en Hem overgeleverd in de handen van zijn vijanden! Schrikbarend duidelijk toont dit de afschuwelijkheid van de zonde.
(4) Het is een ernstige waarschuwing; het voorbeeld van Judas laat ons zien hoe dicht een mens bij Christus kan zijn en toch verloren kan gaan. Het toont ons dat uitwendige nabijheid van de Heer, uiterlijk contact met de dingen van God, niet voldoende is. Een mens kan getuige zijn van de grootste wonderen, kan de meest geestelijke onderwijzing aanhoren, kan in gezelschap zijn van de meest godvrezende gelovigen, ja, van de Heer Zelf, en toch zelf niet wedergeboren zijn.
(5) Het zegt ons dat we huichelaars zullen kunnen
aantreffen onder de volgelingen van Christus. Een huichelaar was Judas
zeker. Hij was geen misleide maar door en door een bedrieger. Hij deed zich voor
als een gelovige. Hij verzaakte de wereld en volgde Christus. Hij ging uit als
prediker en verkondigde het evangelie (Matth. 10 : 4). Hij deed geen aanval op
de prediking van Christus; hij ging ook niet de anderen achterna die
terugkeerden en niet meer met de Heer wilden wandelen. Inplaats daarvan bleef
hij aan de zijde van de Heiland, zelfs tot de laatste avond. Hij zat zelfs aan
het Paasmaal aan, en toch was hij al die tijd een huichelaar. En zijn
geveinsdheid werd niet door de elf ontdekt.
De geschiedenis herhaalt zich. Er zijn nóg wolven in schaapskleding.
(6) Het laat ons zien dat er zelfs een duivel kan schuilen onder Gods dienstknechten. Dat was zo toen Christus hier op aarde was; dat is nog zo. De Schrift waarschuwt ons duidelijk tegen 'valse profeten' en 'valse apostelen' die dienaren van Satan zijn. En het geval van Judas geeft grond voor deze waarschuwingen. Wie zou verwacht hebben een 'duivel' te vinden onder de twaalven! Wie zou gedroomd hebben dat er een verrader zou zijn onder de apostelen, die door Christus zelf waren gekozen! En toch was het zo. Dit is een ernstige waarschuwing voor ons om niet op een mens te vertrouwen, wie hij ook is.
(7) Het illustreert ook hoe totaal verschillend Gods gedachten en wegen zijn van de onze. Dat God een 'duivel' zou aanwijzen als één van de intiemste metgezellen van de Heiland, dat Hij deze 'zoon van het verderf' zou uitkiezen als één van de twaalf uitverkorenen, schijnt ongelooflijk. Toch was het zo. En we hebben hierboven geprobeerd aan te tonen, dat God gegronde redenen had voor deze uitverkiezing, dat Hij zijn eigen wijze bedoelingen had met deze aanstelling. Hoe wonderlijk Gods wegen ook mogen zijn, ze worden toch altijd ingegeven door alwetendheid!