J.G. Fijnvandraat
De waarde van het Woord van God kunnen we nooit te hoog aanslaan. De dichter van Psalm 119 geeft zich alle moeite om die waarde aan te geven. We kunnen deze psalm wel een lofzang op het Woord noemen. Alleen al het aantal uitdrukkingen, dat de psalmist voor de Schrift gebruikt is kenmerkend. En dan moeten we bedenken dat hij niet veel meer dan de vijf boeken van Mozes ter beschikking had, terwijl wij het Woord van God volledig bezitten (verg. Kol. 1:25).
Zo spreekt hij één en ander maal van: de 'wet des Heren',
de 'getuigenissen', de 'bevelen', de 'inzettingen', de 'geboden' de
'verordeningen', het 'Woord', de 'redenen'.
In dat Woord vind hij: de 'wegen', de 'paden', de 'beloften', en de 'oordelen'
van de Here. Verder noemt hij de verordeningen van God rechtvaardig, goed en
waarachtig. Hij spreekt van de wonderen van de wet en noemt de getuigenissen des
Heren wonderbaar.
Het woord betitelt hij als 'het woord der waarheid'. Dat woord vergaat nooit,
maar houdt eeuwig stand in de hemelen. Het is ook niet beperkt, maar onbegrensd.
Het Woord, dat zo waardevol is, laat die waarde blijken in
zijn uitwerking: het maakt levend, het garandeert een reine wandel, het schenkt
licht, het maakt wijs, het geeft vrede.
Maar dat geldt natuurlijk alleen als we dat woord ter harte nemen.
Wie de waarde van het Woord heeft leren kennen zal het met de
psalmdichter liefhebben, en meer waard achten dan goud of zilver. Hij zal zich
naar dat Woord willen gedragen en God bidden om de uitwerking van het Woord in
het eigen leven.
Het is een studie op zichzelf, na te gaan in welke verschillende bewoordingen
deze dingen door de dichter naar voren worden gebracht.
In het licht van het voorgaande zal ieder beseffen dat het
bezit van het Woord van God een grote verantwoordelijkheid op ons legt. We
kunnen de gedachten van God leren kennen en we zijn er dus verantwoordelijk voor
ze te leren kennen.
Dat geldt niet alleen voor hen, die de Heer een gave gegeven heeft om met het
Woord te dienen. Nee, deze verantwoordelijkheid rust op ieder kind van God. En
dan zijn we niet klaar met het lezen van de Bijbel en het onderzoeken van het
Woord; het moet in de praktijk van het leven zijn werk in ons doen.
Ik zeg hiermee overbekende dingen, maar is het (om met Petrus te spreken), niet
nodig dat we 'door herinnering' iedere keer opnieuw daartoe worden opgewekt?
In dit verband wil ik graag uw aandacht vragen voor de geschiedenis die in Nehemia 8 wordt verhaald.
We vinden daar: een eendrachtig vragen naar het Woord (vs. 2), aandacht voor het Woord (vs. 4), eerbied voor het Woord (vs. 6), begrip van het Woord (vs. 9), de uitwerking van het Woord in verootmoediging (vs. 10), de uitwerking van het Woord in blijdschap (vs. 11), en gehoorzaamheid aan het Woord (vs. 18). Het is belangrijk op te merken, dat iedere opwekking onder het volk van God, evenals in het hier genoemde geval, het resultaat is geweest van een hernieuwde belangstelling voor het Woord van God. We vinden dat zowel bij de opwekking onder Josia en Hiskia, als ten tijde van de Hervorming en van het Reveil.
Bij elk werk van God worden mannen gebruikt om het Woord van
God uit te leggen, om het 'toe te passen op hart en geweten'. Is het bezitten
van het Woord een verantwoordelijk bezit, deze bediening van het Woord is
een verantwoordelijke taak.
Met de 'bediening van het woord' bedoel ik dus niet de dienst die dat woord
aan óns verricht. Die dienst verricht het Woord altijd wel, want het is een
krachtig en levend Woord. Dat is niet de verantwoordelijke taak, die God aan ons
heeft toevertrouwd. Als de Schrift spreekt over 'bediening' dan gaat het om een
werk dat God aan mensen heeft toevertrouwd. In deze zin wordt in Hand. 6:4 over
de bediening van het Woord gesproken, en dat in tegenstelling tot de bediening
of verzorging van de behoeftigen. Gezien in het licht van Psalm 119 zal ieder
voelen wat een verantwoordelijke taak deze bediening is. En ook zullen we allen
begrijpen dat deze taak aan de bedienaar (of hoe u hem noemen wilt) bepaalde
eisen stelt.
Wat we niet bezitten kunnen we niet geven.
Als we deze uitspraak op het brengen van het Woord toepassen is er wel enige
kritiek mogelijk. Het kan voorkomen dat een onbekeerde het evangelie verkondigt
en er mensen door tot bekering komen. Dan verricht het levende en krachtige
Woord zijn dienst buiten de spreker om.
Hetzelfde kan gezegd worden van iemand die met Gods Woord leert of vermaant. Ik
geloof dat in zo'n geval het woord van Jacobus van toepassing is:
'Laten niet velen leraars worden, mijn broeders, daar u weet, dat wij een des
te strenger oordeel zullen ontvangen' Jak. 3:1).
Dit is echter niet de normale gang van zaken. Wil iemand met het Woord kunnen
dienen, dan moet dat Woord eerst hem gediend hebben. Dat is bij elke dienst van
het Woord een eerste vereiste. Hoe kwam het, dat God de dienst van Ezra (zie Neh.
8) zo bijzonder zegende? Wel, we lezen van deze man Gods drie uiterst
belangrijke dingen in Ezra 7:10:
(a) Hij had er zijn hart op gezet om de wet des Heren te onderzoeken. Ezra pompte zijn hoofd niet vol met kennis; nee, het was bij hem een zaak van het hart.
(b) Hij had zijn hart er op gezet om die wet te volbrengen.
Het Woord had bij hem een uitwerking. Woord en wandel korrespondeerden in
zijn leven. Daarom kon hij ook met gezag spreken.
Betekent dit dat Ezra een volmaakt heilige was? Hij zou de laatste zijn om dat
te beweren. Als dat als eis gesteld moest worden, wie zou dan nog een mond
durven opendoen? Ook zij, die het Woord bedienen, zijn feilbare mensen. Maar God
ziet het hart aan, en de vraag is of we evenals Ezra ons hart erop gezet hebben
om de gedachten van God in praktijk te brengen. En dan zal dat ongetwijfeld in
ons gedrag gezien worden.
(c) Hij had zijn hart erop gezet om in Israël inzetting en
verordening te leren.
Wat hij zelf in het Woord had gevonden en op zich had laten inwerken, wilde hij
graag doorgeven aan anderen. Het ging er hem niet om zijn kennis te etaleren. Er
is namelijk het gevaar, dat we in deze bediening van het Woord onszelf zoeken
(verg. Fil. 1:15-17). Bij Ezra was dat niet zo en bij ons mag dat niet zo zijn.
De eer van God en het welzijn van de kinderen van God moet ons voor ogen staan.
Er wordt wel eens gevraagd hoe oud iemand moet zijn om met
het Woord te mogen dienen.
We kunnen in dit geval het woord 'mogen' ook door 'kunnen' vervangen. Wel, de
Schrift stelt in dit opzicht geen eisen. Er is geen grens naar beneden en geen
grens naar boven. Maar daarmee is niet alles gezegd. Het is begrijpelijk dat er
een groot onderscheid is in de aard van de dienst van een jonge broeder of van
een oude broeder. Maar beiden wil de Heer gebruiken. Voor beiden dreigen er
echter gevaren, en het is goed die te onderkennen.
Een jongere broeder loopt gevaar, verder te willen springen dan zijn polsstok
lang is. Hij wil wat zijn onderwerp betreft dan te hoog grijpen en overschrijdt
de 'maat van het geloof'.
Daartegenover kan het spreken van een oudere broeder een
kwestie van routine worden.
Het is voor elke spreker dringend gewenst zich van deze gevaren bewust te zijn.
Dat geldt natuurlijk ook voor de sprekers van middelbare leeftijd.
Een jonge broeder mist nog veel levenservaring, en dat is geen schande. Maar er is wel iets mis als hij dat niet beseft. En het is een aanfluiting als een jonge, ongetrouwde broeder (om maar een kras voorbeeld uit de praktijk te noemen) gaat vermanen in verband met het huwelijksleven.
In het algemeen gesproken zal de Heer een jongere eerst een
woord van evangelie toevertrouwen, en is hij aan vermanen en zelfs aan leren nog
niet toe. Ik noem leren het laatst hoewel dit nog eerder op zijn weg komt dan
het vermanen. Maar laat geen jongere menen dat voor leren geen levenservaring
vereist is.
Om het heel menselijk te zeggen: het is voor een jonge man met een goed stel
hersens niet moeilijk zich een bepaalde hoeveelheid kennis te verwerven. Maar
leer mag nooit los staan van de praktijk. God geeft ons geen leer om de leer,
maar wil ons door de leer vormen. En hier bestaat voor jongeren het gevaar van
intellektualisme.
Laat geen jonge broeder menen dat ik mezelf hier uitschakel. Ik was zelf jong
toen ik me in het evangelie en in de samenkomst liet horen, en ik heb mijn les
moeten leren en ben nog steeds niet uitgeleerd. We kunnen 'geheid zijn in de
leer', in staat om de waarheid zeer wel naar voren te brengen, terwijl ons
optreden toch niet acceptabel is. En dat niet in de eerste plaats voor de
broeders en zusters, maar voor de Heer.
En als we in dezen geen korrektie aannemen worden we broeders onder wier dienst
de luisteraars zuchten, in plaats van gesticht te worden. En wat ernstiger is,
daardoor wordt de Heer niet groot gemaakt.
Omgekeerd zal menige bedaagde broeder zich hebben af te
vragen of de Heer hem nog voor deze of gene taak gebruiken kan. Vanwege de
ouderdom, die gepaard gaat met verminderde flexibiliteit en met gebrek aan
aansluiting bij de luisteraars, kan het noodzakelijk zijn dat men zich afvraagt
of de Heer niet een beperking in dienst wil. Het kan zijn dat een oude gelovige
de geestelijke vitaliteit bezit om de gevaren van de ouderdom in het algemeen te
onderkennen. Dan geeft de Heer hem een bijzondere taak om zijn leeftijdgenoten
daarmee te dienen, zoals Hij aan anderen een woord voor jongeren toevertrouwt.
Overigens is men zo oud als men zich voelt. Er zijn gelukkig vele oudere
broeders die nog erg vitaal zijn en nog volop in het leven staan. Zij zijn in
staat met hun boodschap jong en oud te dienen, ook al spreken ze wat minder
vurig dan vroeger en hebben ze wat meer tijd nodig. Zo zijn er ook jongeren die
ondanks hun jeugdige leeftijd niet alleen veel kennis hebben opgedaan, maar die
kennis ook in de praktijk hebben verwerkt.
Het blijft echter zaak het oog open te hebben voor de gevaren. Een dergelijke waarschuwing moet ons echter niet doen schromen en de verantwoordelijke taak van de bediening van het Woord te vervullen. Zeker, het is een verantwoordelijke taak, maar ook een mooie taak. God wil bijzonder deze taak gebruiken tot opbouw van zijn Gemeente. En laten we niet vergeten: de dienst van het Woord is de bediening van zijn Woord!