(1)
H. Wilts
In het nieuwe testament wordt geschreven over drie soorten van doop: de doop met water, de doop met de Heilige Geest en de doop met vuur. Velen geven aan de laatste twee ongeveer dezelfde betekenis. Bij nauwkeurig onderzoek blijkt er echter een groot verschil te zijn.
Het is noodzakelijk bij bijbelstudie altijd het woord van de apostel Paulus voor ogen te houden: 'Weet dit eerst, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging heeft. Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen hebben van Godswege, door de Heilige Geest gedreven, gesproken' (2 Petr. 2 : 20, 21).
Uit bovenstaande tekst blijkt, dat de eigenlijke Auteur van de Bijbel één en dezelfde Persoon is, namelijk de Heilige Geest. Dit feit leidt ons vanzelf tot het principe dat we moeten nagaan waar een bepaalde uitdrukking elders in de Schrift gebruikt wordt, om zo, Schrift met Schrift vergelijkend, de bedoeling te begrijpen.
Het woord 'vuur' wordt wel vijfenzeventig maal in het Nieuwe Testament gebruikt en heeft altijd betrekking op uitoefening van oordeel. Als we dit voor ogen houden behoren we ons toch wel driemaal te bedenken voor we tot de uitspraak komen, dat in de tweemaal gebruikte uitdrukking 'dopen met vuur' (Matth. 3 : 11 en Luk. 3 : 16) het woord 'vuur' een totaal andere, zelfs tegengestelde betekenis zou hebben dan in alle andere Schriftplaatsen. In genoemde plaatsen lezen we de woorden van Johannes de Doper over de Heer Jezus: 'Hij zal u dopen met de Heilige Geest en vuur'. De uitdrukking 'dopen met vuur' komt alleen hier voor. In Mark. 1 : 18, Joh. 1 : 34, Hand. 1 : 5; 11 : 15, 16 is alleen sprake van de doop met de Heilige Geest.
Hoe is dit verschil te verklaren?
In het evangelie naar Mattheüs en Lukas vinden we dat Johannes de Doper het woord tot een gemengd gezelschap richt. Berouwhebbende zondaars kwamen tot belijdenis en lieten zich door hem dopen. Maar ook farizeeën en sadduceeën kwamen om gedoopt te worden. Daar zij geen tekenen van berouw en bekering toonden, werden zij afgewezen. De belofte van de doop met de Heilige Geest was voor de eerste groep bestemd; de aankondiging van de doop met vuur voor de tweede. 'Zijn wan is in zijn hand, en hij zal zijn dorsvloer door en door zuiveren en zijn tarwe in de schuur samenbrengen, maar het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden'. Johannes kondigt dus zowel zegen als oordeel aan. De beloofde zegen is over de gelovigen gekomen, het gericht moet nog over de anderen uitgeoefend worden. In de andere genoemde plaatsen vinden we geen enkele aanduiding van een komend gericht, en is er dus ook geen sprake van een doop met vuur.
Met de uitdrukking: 'Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur' worden dus zeer verschillende en zelfs tegengestelde zaken bedoeld. Bovendien vindt de vervulling op ver van elkaar liggende tijdstippen plaats. Mogelijk heeft het in één adem noemen van de beide uitdrukkingen velen ertoe gebracht hieraan dezelfde betekenis te hechten. Overweging van het verband waarin ze voorkomen en het niet voorkomen van de uitdrukking ‘vuur' op die andere plaatsen moet wel tot een andere conclusie leiden. We vinden trouwens meer voorbeelden in de Schrift dat twee in één adem genoemde voorzeggingen op een historisch ver van elkaar verwijderd tijdstip in vervulling gaan.
Lezen we bijv. Joh. 5 : 28 en 29. Als we over dit onderwerp geen andere schriftplaatsen hadden, zouden we kunnen denken dat beide opstandingen waarover de Heer sprak, tegelijk zullen plaatsvinden. Vergelijking met bijv. 1 Thess. 4 : 13-18 en Openb. 20 : 3-5 leert ons dat dit niet het geval is. Ook hier brengt het vergelijken van Schrift met Schrift tot het juiste inzicht.
Jes. 61 : 2 levert ook een interessant voorbeeld. Het uitroepen van een 'jaar van het welbehagen des Heren' en een 'dag van de wrake van onze God' worden hier als in één adem genoemd. In Luk. 4 : 16v. lezen wij hoe de Heer Jezus deze profetie voorleest en verklaart. Midden in de zin breekt Hij af en zegt: 'Heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld'. De prediking van het aangename jaar van de Heer begon toen, maar de dag van de wrake van God is nog steeds niet uitgeroepen. Zo liggen er nu ook al eeuwen tussen de vervulling van de belofte aan gelovigen van de doop met de Heilige Geest enerzijds en het voltrekken van het oordeel aan hen die Hem verwerpen anderzijds.
Laten we nu nagaan wat het boek Handelingen hierover zegt.
In Hand. 1 : 5 lezen wij dat de Heer de discipelen herinnert aan de woorden van Johannes de Doper. Hij herhaalt de belofte, maar spreekt niet over vuur, alleen over de doop met de Heilige Geest.
In Hand. 2 lezen wij over de vervulling van deze belofte. De tekenen van de geweldige wind en de verdeelde tongen als van vuur waren uiterlijke tekenen die de aandacht trokken van de mensenmenigte in Jeruzalem. Maar de Heilige Geest kwam in de discipelen en vervulde hen. Door één Geest werden zij tot één lichaam gedoopt. De uitdrukking 'vervuld worden met het vuur van de Heilige Geest' treffen we in de Bijbel niet aan. De tongen 'als van vuur' mogen niet in verband gebracht worden met het dopen met vuur. In Hand. 10 lezen we hoe dit feit herhaald wordt voor de heidenen die zich in het huis van Cornelius bekeerden. Maar hier is evenmin sprake van een doop met vuur (zie Hand. 10 : 44-47 en 11 : 15-17) en de voornoemde uiterlijke tekenen ontbreken hier eveneens.
Soms hechten uitdrukkingen die in liederen voorkomen zich vaster in ons geheugen dan bijbelteksten. Dat kan bij de uitdrukking 'doop met vuur' ook een rol spelen. De woorden komen voor in een lied uit de zangbundel van het Leger des Heils. Doordat Johannes de Heer het ook in zijn zangbundel heeft opgenomen, heeft het algemene bekendheid verworven. Ik bedoel nr. 28: 'Daal als in tijden van ouds op ons neer, Heilige Geest'. Daarin komt ook de regel voor: 'Geef ons een doop met uw vuur, Heilige Geest'. Als we het hele lied lezen, zien we dat de dichter niet tevreden is met zijn geestelijke toestand van dorheid en krachteloosheid. Hij bidt, dat daarin verandering mag komen. Zulk bidden kunnen wij begrijpen. Maar met verschillende woorden en uitdrukkingen in dit lied kunnen wij niet instemmen en die moeten we als onschriftuurlijk afwijzen. In de eerste plaats vinden we in de Schrift geen enkele aanwijzing om tot de Heilige Geest te bidden. In en door de Geest bidden is iets anders. Ook het bidden om een herhalen van het pinkstergebeuren is niet juist, gelet op de belofte van de Heer, dat die Geest in ons en bij ons zou blijven. En het gebed om de doop met vuur is helemaal onjuist, zoals boven is aangetoond. Wij zouden dan immers bidden om veroordeeld te worden. Gelukkig dat de Heer met onze onwetendheid rekening houdt en dit gebed nooit heeft verhoord. Wel spreekt de Schrift erover dat wij 'vurig van geest' moeten zijn. Paulus wekt de gelovigen op: 'Weest niet traag in de ijver, weest vurig van geest, dient de Heer' (Rom. 12 : 11). Dat is een vermaning die wij wèl ter harte mogen nemen, een geestelijke toestand waarnaar wij mogen streven, en waarvoor wij mogen bidden.