J Ph. Fijnvandraat
Als christen mogen we geen kwaad gerucht verbreiden, dat wil
zeggen geen boze dingen verder vertellen. Maar mogen we anderen dan niet
waarschuwen voor het kwaad van een dwaalleraar?
D.K. te D.
In uw vraag stelt u twee zaken tegenover elkaar die beslist niet in hetzelfde vlak liggen. In de christenheid zijn er altijd mensen geweest, die er een welgevallen in vinden om al dan niet vermeend kwaad van bepaalde mensen door te vertellen aan anderen. Vaak gaat dat gepaard met zeer vrome uitlatingen en wekt men de indruk van diepe verontwaardiging of grote droefheid. Een goed luisteraar komt met enige mensenkennis echter in veel gevallen er toch al gauw achter, dat deze praktijk in feite alleen dient om het eigen "imago" tegenover anderen op te vijzelen. Was vroeger nog een persoonlijke ontmoeting noodzakelijk voor dit doorvertellen - tegenwoordig maakt het gebruik van de telefoon het plegen van dit kwaad nog veel gemakkelijker!
De vraagsteller heeft misschien aan de geschiedenis van Jozef gedacht, maar wat de Schrift ons over Jozef meedeelt ligt in een ander vlak. Het kwaad dat zijn broers bedreven, raakte het getuigenis van de hele familie, het hele huis van de patriarch Jakob. Uit de Schrift blijkt duidelijk, dat Jakob met zijn familie "als vreemdeling" leefde temidden van een bevolking, die meer en meer in zedeloosheid, geweld en afgoderij was vervallen. Temidden van die Amorietische stammen behoorde Jakobs "huis" te leven als drager van het getuigenis van God. Jozef vertelde het kwaad van zijn broers niet door aan de Amorieten en hij verbreidde geen kwaad gerucht en was dus geen kwaadspreker - het enige dat hij deed, was het kwaad in de familie rapporteren aan hem, die het het meest direkt aanging: het familie-stamhoofd, Jakob. Als stamhoofd was Jakob immers rechtstreeks verantwoordelijk voor het handhaven van Gods orde in de familie. Nog afgezien van de naam van de familie, zal het Jozef ongetwijfeld gegaan zijn om de naam en de eer van God. Zo was ook het doorgeven van het kwaad van de Korinthiërs aan Paulus, door enkele "huisgenoten van Chloë", geen kwaadsprekerij. Ook zij strooiden de euvelen van de Korinthiërs niet rond door de gemeenten in Griekenland, maar boodschapten die aan de apostel die met apostolisch gezag kon optreden in de plaatselijke gemeente te Korinthe. Ook daarbij ging het om het handhaven van het getuigenis en de eer van God in de familie van Gods kinderen, temidden van een goddeloos geslacht. Kwaad moet dáár gerapporteerd worden, waar het gezag berust dat het kan bestrijden. Hier is een verwijzing naar de woorden van onze Heer in Matth. 18:15-17 op zijn plaats. De daar voorkomende zinsnede "zeg het dan aan de gemeente" is natuurlijk beslist geen uitnodiging tot kwaadsprekerij. Daar berust het gezag!
Ook waarschuwen voor dwaalleraars is een andere kwestie. Hierbij is het belang van alle medegelovigen aan de orde. Het is niet hetzelfde als kwaad gerucht verspreiden. Het gaat er ons dan niet om een ander zwart te maken bij medegelovigen, maar om medegelovigen te waarschuwen voor verontreiniging met geestelijk kwaad. Dat was bijv. het motief van de apostel Paulus toen hij waarschuwde voor Hymeneüs, Alexander en Filetus.
J.G. FIJNVANDRAAT
Zullen de door ons niet beleden zonden ook voor de
rechterstoel worden geopenbaard?
L. V. te L.
Deze vraag is gesteld naar aanleiding van het artikel "Niet in het oordeel, wel voor de rechterstoel". Helaas is de beantwoording opgeschort door een nalatigheid mijnerzijds, waarvoor ik de vraagsteller mijn excuses aanbied.
In het bewuste artikel is gesteld, dat God met al onze zonden afgerekend heeft en Hij ze "niet meer gedenkt". De rechterstoel heeft voor ons als gelovigen niet te maken met onze zonden, maar met de beoordeling van onze werken. In de gedeelten, die over deze kwestie handelen, gaat het erom dat we niet elkaar mogen oordelen, maar dat dit oordeel alleen aan God toekomt (Rom. 14: 10-13). Als mijn broeder zondigt heb ik echter wel degelijk daarover te oordelen. Ik ben zelfs schuldig mijn broeder te vermanen om hem terug te brengen. Ook in 1 Kor. 3: 10-15 betreft het heel duidelijk onze werken en van 1 Kor. 4: 1-5 geldt hetzelfde.
Hoewel 2 Kor. 5:10 algemeen gesteld is, laat vers 9 toch ook zien, dat het openbaar worden voor de rechterstoel onze wandel betreft of we daarin handelen tot welgevallen van de Heer.
Zoals in het artikel betoogd, worden er in de Schrift een viertal beelden gebruikt om te laten zien, dat God - als Hij zonden wegdoet - ze radikaal wegdoet. Ik herhaal deze vier beelden:
God doet zonden weg "zover het oosten is van het westen",
Hij "vaagt ze weg als een nevel" (Jes. 44: 22);
Hij "werpt ze achter zijn rug" en
Hij "werpt ze in de diepten der zee".
Nu kunnen we ons voorstellen, dat dit geldt van de zonden, die we voor onze bekering hebben gedaan. We zullen ons die bij onze bekering wel niet alle stuk voor stuk herinnerd en beleden hebben, maar we zijn toch - om een bekende uitdrukking te gebruiken - met heel ons verloren leven bij het kruis gekomen en hebben onze schuld en onze onwaardigheid voor God erkend.
Ook kunnen we ons voorstellen, dat de zonden, die we na onze bekering helaas nog deden en die we beleden hebben, voorgoed zijn weggedaan. Maar geldt dit van ons onbeleden kwaad ook? Terecht stelt onze vraagsteller in het verdere van zijn brief, dat we door onze vergeetachtigheid en ons gebrekkig funktionerend geweten niet zonder mankeren al onze zonden belijden, hoewel we daartoe wel worden opgeroepen. Welnu, hoe zit het daar dan mee?
Ten aanzien van de verzoening van onze zonden is er geen probleem. Op het kruis heeft God al onze zonden op Christus gelegd - ook die zonden, die we vergeten te belijden - en ze zijn alle uitgedelgd door het bloed van Christus. Hij heeft ons van onze zonden gewassen in zijn bloed.
Met de vergeving ligt het iets anders; maar we moeten bedenken, dat we de vergeving van twee gezichtspunten uit moeten bezien. Wat de eeuwigheid betreft ontvangt de zondaar van God de vergeving van al zijn zonden en misdaden. In Christus hebben we de vergeving.
Daarnaast heeft de gelovige vergeving van de Vader nodig voor de zonden, die hij na zijn bekering doet. Hij zondigt dan namelijk niet slechts als schepsel tegen zijn Schepper, maar ook als kind tegen zijn Vader. Deze vergeving heeft echter niet met de eeuwigheid te maken, maar met het herstel van praktische gemeenschap op aarde. Onbeleden zonden hinderen deze praktische gemeenschap, en dat niet slechts als we ze weigeren te belijden, maar ook als we door uitstel ze later vergeten te belijden. Wat de eeuwigheid betreft, zijn echter alle zonden verzoend en weggedaan en daar ging het in het artikel om.
Wat anders is, dat God ons voor de rechterstoel inzicht kan geven in alles wat we verkeerd hebben gedaan, niet omdat we daarvoor rekenschap hebben af te leggen zoals voor onze werken, maar opdat we daardoor des te meer de grootheid van zijn genade zullen zien en bewonderen.
J. VAN DER BIJL
Is de regel uit een bekend lied: "die de schuld der
wereld op zich nam" schriftuurlijk?
M. de B. te B.
Men kan in een lied geen leerstuk uiteenzetten. Door de beknoptheid en door het gebonden zijn aan metrum en rijm kan men niet alles zeggen. Zo hebben wij in lied 194:3 - de Heilige droeg de schuld. Vollediger zou zijn: de schuld van allen die geloven, zoals we hebben in lied 164:3. De door u genoemde regel spreekt echter niet van "schuld" zonder nadere aanduiding, maar heeft "schuld der wereld". Dit is niet juist. Ik vermoed ook dat men gedacht heeft aan Joh. 1:29. Maar in dit vers wordt niet gesproken van zonden of schuld, maar van zonde. En evenmin wordt er gesproken over "op zich nemen' of "leggen" maar van "wegnemen". En dit laatste is niet op het kruis gebeurd maar zal eens gebeuren als de wereld geoordeeld wordt en er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn waar gerechtigheid woont. Dan pas is de zonde van de wereld weggenomen. Alle dingen moeten nog met God verzoend worden, de gelovigen zijn nu al verzoend (Kol. 1: 20 en 21). Het kruis van Christus is natuurlijk de grondslag van alles. Daar droeg de Heer Jezus onze (dus die van de gelovigen) zonden in zijn lichaam (1 Petrus 2:24). Die zonden zijn dus weg. Onze schuld is weg. Maar de ongelovigen zijn nog altijd schuldig en worden in de toekomst voor hun zonden geoordeeld. Wel is het zo dat het offer van Christus genoeg is voor de hele wereld: alle mensen kunnen behouden worden, want in het bloed van het Lam is verzoenende kracht voor ieder die gelooft. Christus is het zoenoffer voor de hele wereld (1 Joh. 2: 2). Er staat niet "voor de zonden van" de hele wereld. De Schrift is zeer nauwkeurig. Vergelijk: Mattheus 20:28: tot een losprijs voor velen (dat zijn de gelovigen) want "voor" = in plaats van. En: 1 Tim. 2:6: tot een losprijs voor allen (dat zijn alle mensen), want "voor" = zich uitstrekkend tot. Zie noot Voorhoeve-vertaling. Wie zegt dat Christus (op het kruis) de schuld der wereld op zich nam, zegt te veel. Alleen de schuld van de kinderen Gods is weg, op de andere mensen blijft de toorn van God (Joh. 3: 36); voor de grote witte troon worden zij geoordeeld naar hun werken - die zijn dus niet verdwenen.