E. OUWENEEL
"Waarom?"
Daarmee begint Spr. 5 : 20. Het is de vraag die we zo vaak in
de bijbel tegenkomen. Het is het willen doorstoten naar het hart van de dingen,
naar het eigenlijke motief van denken, spreken en handelen.
Het is niet het waarom van het nieuwsgierige kind.
Het is ook niet het waarom van de mens in nood.
Het is hier het waarom van de Heilige Geest die de
verantwoordelijke mens wil konfronteren met het wezenlijke van zijn innerlijk.
Waarom zou je de verrukkingen van het huwelijk bij een
vreemde partner willen beleven?
Waarom?
Waarom ben je zo kwaad, Kaďn? (Gen. 4: 6).
Waarom ben je dwars tegen de wil des Heren ingegaan, Saul? (1
Sam. 15: 19).
Waarom bracht mijn wijngaard niet op wat Ik ervan kon
verwachten? (Jes. 5 : 4).
Waarom zijn jullie zo bang? (Mark. 4: 40).
Waarom zijn jullie zo in de war? (Luk. 24: 38).
Waarom deden jullie zo, Ananias en Saffira? (Hand. 5 : 3, 4,
9).
Achter al deze waaroms woont de gedachte, het uitdrukkelijke
gegeven, dat het anders had gekund, omdat van Godswege de mogelijkheden
voorhanden waren om anders te zijn, te denken, te spreken en te doen.
Als de harmonie in je huwelijk verstoord is, mijn zoon, moet je dan de weg inslaan naar een vreemde, een onbekende? Waarom zou je dat doen? Ja, daar gaat het om. Als ik door mijn vleselijke begeerte mij laat meeslepen en deze begeerte wordt bevrucht, baart zij zonde, zegt Jakobus (1 : 14, 15).
David was een getrouwd man, maar hij liep uit de rails omdat hij niet wakker was en zich niet liet regeren door Gods wet. In plaats van op zijn post te zijn, lag de koning op zijn rustbed en liet zich door zijn lustgevoelens verleiden. Hij heeft het geweten… Leest u met aandacht 2 Sam. 11 en 12.
Jozef was vrijgezel. Amper volwassen werd hij in het huis van Potifar dag aan dag door diens vrouw lastiggevallen om hem te verleiden omgang met haar te hebben. Voor een gezonde jongeman moet dit een zeer zware verzoeking zijn geweest, maar hij voldeed niet aan haar wens. Het gebod Gods leefde in zijn hart en daardoor bleef hij overeind: "Zou ik zondigen tegen God?" En toen hem op een ogenblik het mes op de keel werd gezet, vluchtte Jozef. Dat was niet laf. Het was de juiste houding en de Here ving hem op. HIJ was met deze geplaagde jongeman en bewees hem genade.
Sober en indringend wordt het ons allemaal in Genesis 39 meegedeeld.
Ontrouw gaat vierkant in tegen het wezen van God. De mens die kennis heeft aan God en zijn Woord, duidelijker de mens die leven uit God heeft, dient voor het oog van God en mensen de kenmerken van dit leven lief te hebben en uit te dragen. Het is genade en het is opdracht. Derhalve moet huwelijks-ontrouw voor God uitermate zwaar wegen, want deze relatie tussen twee (wedergeboren) mensen mag een afspiegeling zijn van de verhouding tussen Christus en de gemeente. Er moge worden verwezen naar Ef. 5 : 22-33. En opdat wij goed doordrongen zouden zijn van Gods gedachten ten aanzien van deze dingen, is het zeker op zijn plaats ook Mal. 2: 10-16 zorgvuldig te lezen en te overdenken.
"De vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap,
vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw,
zachtmoedigheid, zelfbeheersing.
Die van Christus zijn, hebben het vlees gekruisigd met de
hartstochten en begeerten" (Gal. 5 : 22 en 24).
Mogen God en mensen dit bij mij en u waarnemen.
Het waarom van de Heilige Geest bedoelt duidelijk de (gelovige) mens in voorkomende gevallen aan zichzelf te ontdekken. Voor de Here bestaat deze vraag uiteraard niet, want voor Hem - zegt vers 21 - is niemands weg verborgen. Sterker alles - motieven en gangen - van iedereen is voor Hem een open boek:
Niets is, o Oppermajesteit,
bedekt voor uw alwetendheid.
Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daân,
Gij weet mijn zitten en mijn staan:
wat ik beraad', of wil betrachten,
Gij kent van verre mijn gedachten.
G' omringt mijn gaan en liggen,
Gij, o Heer, zijt altoos neven mij.
Uw onbepaalde wetenschap
kent heel mijn weg van stap tot stap.
Geen woord is nog mijn tong ontgleden,
of Gij, Gij weet alreeds mijn reden.
Ps. 139 : 1 en 2 (ber.)
Deze granieten waarheid is een kostbare troost voor elke oprechte gelovige. Voor iedere zondaar en voor de wedergeboren mens die zich op verkeerde (zondige) wegen bevindt, een zwaard… Niet om te doden, maar om tot inkeer te leiden. Wij mensen kunnen elkaar ongelooflijk veel wijsmaken, maar bij de God van hemel en aarde ben je wat dit betreft nergens…
Heel veel plaatsen in de Schrift zouden om dit aan te tonen kunnen worden aangevoerd. Met name wil ik verwijzen naar: Job 31 : 4, 34: 21, Jer. 23: 23, 24, 32: 19, Hebr. 4: 13, Openb. 2 en 3.
U doet er goed aan deze teksten op te zoeken en met de nodige aandacht te lezen. Niets is eenvoudiger dan al deze citaten hier woordelijk weer te geven, maar het is veel beter dat u zelf u in het boek des Heren verdiept en de dingen die aan de orde zijn in hun verband leest en overdenkt (Jes. 34: 16).
De Here ziet en overweegt. Het moge ons allen aanspreken. Tenslotte hebben wij als het er op aankomt uitsluitend met Hem te doen, met zijn autoriteit, met zijn normen. Hoe gezegend is het daarom, wanneer een mens - gelovig of ongelovig - op een ogenblik door ik weet niet welke omstandigheden ook volstrekt op zichzelf wordt geworpen, en ontdekt .... niets te zijn .... een arme, een hulpeloze, een onwaardige, een ellendige.....
De goddeloze stikt op een moment in zijn eigen goddeloosheid. Dat is de konsekwentie van zijn handel en wandel; dat is volstrekt logisch. Wie met het - van Godswege - gegeven leven en de gegeven adem (Hand. 17 : 25) doet alsof hij autonoom is, loopt letterlijk hopeloos vast.
Onze God is de God van discipline. Volgelingen van de Here Jezus heten dan ook zijn discipelen.
Onze tijd is meer dan ooit het tijdsgewricht van de eigen-wil, de normloosheid, het los-van-God zijn. 2 Tim. 3 informeert ons uitvoerig daarover. De christenheid, de uitwendige openbaring van de christelijke kerk, doet daar volop aan mee.
Het kan niet anders: er is in het heelal een wet der vergelding. Omdat God rechtvaardig is. Alleen het kruis van onze Here Jezus Christus doorbreekt deze verschrikking voor ieder die gelooft en door dit geloof leeft.
Sterven zonder tucht is omkomen in duisternis. Voor de christen is daarom Rom. 8: 13 een indringende waarschuwing.
En als algemeen beginsel mag worden vastgesteld: dwazen leven niet lang.