(slot)
H. WILTS
Het aantal volgelingen van David was inmiddels gestegen tot
600 mannen. Maar kwalitatief waren zij verre van volmaakt. Dat blijkt wel uit
hun gedrag bij Ziklag.
Laten we echter niet te hard over hen oordelen.
Op eenmaal moesten ze ervaren dat zij al hun bezittingen kwijt waren. Alles was
een prooi van het vuur geworden. En erger dan dit alles was dat de vijanden ook
hun vrouwen en kinderen hadden weggeroofd.
En dit alles was hun overkomen in de navolging van David aan wie zij zoveel te
danken hadden en die zij vrijwillig als hun aanvoerder aanvaard hadden. (Dat
David hier zelf niet meer in de weg van de Heer was blijft hier buiten
beschouwing).
Hoe konden zij die bittere teleurstelling verwerken?
Dat konden ze niet. Zij gaven David de schuld van alles. Zij wilden hem niet
alleen verlaten, maar spraken er zelfs over om hem te stenigen.
Maar wat moesten zij dan beginnen? Hoe moesten zij verder leven? Wat een crisis!
Met hem wilden zij niet verder gaan. En zonder hem konden zij niet
leven. Gelukkig zijn zij toch door deze vertrouwenscrisis heen gekomen. Zij
hebben besloten David, hun leider, te blijven volgen.
Ook nu kunnen gelovigen door allerlei bitter leed en teleurstelling in een
geestelijke crisis komen.
Dan fluistert de vijand ons toe dat het maar beter is alles op te geven en te
deserteren.
In Joh. 6 vinden wij een leerrijke geschiedenis.
Vijfduizend mannen en veel vrouwen en kinderen hebben kunnen eten van vijf
broden en twee vissen die door de Heer vermenigvuldigd werden.
De schare was enthousiast, zag in Hem een profeet en wilde Hem koning maken.
Maar die geestdrift was niet meer dan een strovuur. Jezus wist dat het geloof
ontbrak en ontweek naar de berg; vandaar ging Hij naar de overzijde van het
meer. Daar kwam de volgende dag de schare tot Hem.
Wat de Heer daar tot hen sprak was helemaal in strijd met hun eigen gedachten en
verwachtingen. Zij vonden dit woord hard en onaanvaardbaar en verlieten Hem.
Voor de discipelen was dit ook een bittere teleurstelling. Zij verlangden immers
naar de oprichting van het koninkrijk waarin zij met Hem zouden heersen. Het
leek zo dichtbij, en nu?
Van die grote schare waren er vierduizendnegenhonderdachtentachtig in alle
richtingen weggegaan. Zij bleven met zijn twaalven over.
Is het verstandig als zo'n kleine minderheid vol te houden? Is het niet veiliger
zich maar bij de grote meerderheid aan te sluiten?
De Heer zelf maakt het hen niet gemakkelijk. Met zijn vraag of zij ook niet weg willen gaan brengt Hij de crisis wel tot een dieptepunt. Simon Petrus geeft namens allen antwoord in de vorm van een vraag: "Heer, tot wie zullen wij heengaan?" Het is goed voor ons, als wij om welke oorzaak dan ook in een geestelijke crisis geraken, ons deze vraag te stellen.
Satan wil ons maar al te graag tot desertie brengen. Hij wil ons wijsmaken dat er een gemakkelijker weg voor ons is dan die welke de Heer ons wijst. Maar waar leidt die weg uiteindelijk heen? Wat zullen de konsekwenties zijn van die keuze? Zijn we bereid de kosten te betalen? Voor Petrus weegt niet het zwaarste of hij al of niet de gemeenschap met Johannes zal moeten missen. En voor Nathanaël niet of het hem al of niet de vriendschap van Filippus zal kosten. Het gaat hun om zijn Persoon, om zijn Woord.
Tot wie zullen we heen gaan? Bij U willen wij blijven, U
willen wij navolgen. En dan laat hij twee motieven volgen.
Gij hebt woorden van eeuwig leven.
Gij zijt de Heilige van God.
Anderen mogen zijn woorden als te hard en onaanvaardbaar verwerpen, voor hem
zijn het woorden van eeuwig leven.
Anderen mogen Hem weigeren aan te nemen, voor hen neemt Hij de centrale plaats
in hun leven in.
Moge het ook zo bij ons zijn en blijven.
Tenslotte nòg enkele opmerkingen over 1 Sam. 30.
Van de zeshonderd soldaten zijn er tweehonderd te vermoeid om de beek Besor over
te trekken. Zij krijgen tot taak om het pakgoed te bewaken.
Met de anderen behaalt David een schitterende overwinning.
De gevangenen worden bevrijd, de bezittingen terugveroverd en nog een grote buit
behaald. Het is te begrijpen dat er grote blijdschap was. Die werd echter
verstoord door een wrede broedertwist. De vierhonderd sterke strijders willen de
tweehonderd zwakkeren niet in de buit laten delen. Ook nu lopen de geestelijk
sterken het gevaar de geestelijk zwakkeren, die er toch altijd en overal
gevonden worden te minachten. Ze worden eigenlijk niet voor vol aangezien.
Daarbij wordt dan ook nog het aanwezig goede over het hoofd gezien en niet
gewaardeerd. Geestelijke onderschatting van anderen gaat gewoonlijk gepaard met
zelfoverschatting, die een symptoom is van geestelijke hoogmoed.
Zij hadden wel gezegd. "Dit is Davids buit"
(vs. 20). Dat klonk ootmoedig genoeg, Helaas bleken het slechts woorden te
zijn. Later zeiden zij: Het is "de buit die wij gered hebben".
O, dat hatelijke woord "wij" dat we hier herhaaldelijk aantreffen! Wat
zijn ze zelfvoldaan, wat zijn ze moedig geweest, wat hebben ze veel gepresteerd!
En daar tegenover die "zij". Zij zijn bij de rivier gebleven, zij
hebben geen aandeel genomen in de strijd. Moeten die waardeloze parasieten nu op
eenmaal voor vol worden aangezien? Moeten ze als gelijkwaardigen delen in de
buit?
Wat kunnen mensen een rechtvaardigheidsgevoel aan de dag leggen als het om verdediging van eigen positie en voordeel gaat!
Maar hier zien wij de wortels bloot gelegd van heel wat
broedertwisten ook in onze tijd.
Niet alle broeders zijn gelijk.
Niet allen hebben hetzelfde geestelijk inzicht en dezelfde geestelijke gaven.
Er zijn sterken en zwakken.
Maar is er ooit reden om zich te verheffen boven anderen?
De vierhonderd zeiden: het is Davids buit, maar hun handelwijze was daarmee in
strijd.
Wij zingen wel: "Wat één der uwen goeds bewerkte, 't werd al door Uw gena
volbracht." Maar zijn we praktisch wel doordrongen van deze waarheid? En
handelen wij er naar?
Op een fijne manier wijst David die sterken terecht en neemt
hij het op voor de zwakken. "Zo moet gij niet doen, mijn broeders, met
wat de Heer ons gegeven heeft".
Het zo zelfbewuste "wij hebben" wijst hij duidelijk af.
Hij wijst ook op hetgeen die anderen gedaan hadden.
Zo heeft de Heer ook eens van een in onze ogen kleine dienst gezegd: Zij heeft gedaan wat zij kon!
Laten wij er naar streven dat de Heer dit ook van ons kan
zeggen. Daarbij moet niet ieder enkel op het zijne letten maar ook op dat wat
van een ander is.
Wat kan geestelijke hoogmoed, schromelijke zelfoverschatting gepaard met
onderschatting, ja, minachting van de broeder heilloze gevolgen hebben!
Vaak wordt dan naar een oplossing gezocht waarbij zoveel mogelijk
gezichtsverlies van beide partijen voorkomen wordt. Hier kwam herstel doordat
allen zich onderwierpen aan de woorden van de aanvoerder. En deze werden tot een
regel en inzetting voor Israël bij de strijd die gevoerd moest worden.
Zo geeft Gods Woord ook ons aanwijzingen over de wijze waarop wij ons in de
geestelijke strijd als toegewijde strijders van Christus hebben te gedragen.
Laten we die in acht nemen om "volgens de regels" te strijden.
![]() |