Wereldgelijkvormigheid

W.J. Ouweneel

 

Het onderwerp "wereldgelijkvormigheid" is een heet hangijzer. Wat houdt het eigenlijk in?

De Schrift beslist.

De uitdrukking "wereldgelijkvormigheid" is ontleend aan Romeinen 12: 2: "Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed". Het woord voor wereld in dit vers is aioon, dat gewoonlijk door "eeuw" of "eeuwigheid" vertaald wordt. Het woord doelt op een bepaalde tijdsperiode die door bepaalde geestelijke of morele eigenschappen gekenmerkt wordt, hetzij in gunstige of (zoals in ons vers) in ongunstige zin. Hier is het de "boze (slechte, verwerpelijke) eeuw" (Gal. 1 : 4). In Efeze 2: 2 lezen we over "misdaden en zonden, waarin gij vroeger hebt gewandeld overeenkomstig de tijdgeest (letterlijk: "eeuw") van deze wereld". Hier is aioon heel goed vertaald met "tijdgeest": het is "heel die stromende massa gedachten, meningen, kreten, speculaties, verwachtingen, impulsen, doelstellingen, aspiraties, die op een gegeven ogenblik in de wereld "in" zijn" (Trench).

Het tweede belangrijke woord in Rom. 12: 2 is het werkwoord "gelijkvormig worden". Dit is een heel ander woord dan "gelijkvormig" in Rom. 8: 29 en Fil. 3 : 10, dat betekent "gelijk in gestalte (wezen en natuur)". In die zin kan een ware gelovige nooit gelijkvormig aan de wereld worden, want zijn (nieuwe) wezen en natuur kunnen nooit gelijk worden aan die van de wereld. Maar het werkwoord dat in Rom. 12: 2 (en ook in 1 Petr. 1 : 14) gebruikt wordt, betekent "gelijk in uiterlijke gedaante", en helaas kan een gelovige wèl de uiterlijke gedaante van de wereld aannemen! Dat is dus een uiterlijke levensinstelling en -houding die niet uit het eigen nieuwe leven voortkomt, maar gevormd wordt naar het uiterlijk (letterlijk staat er: schema) van de wereld. De "wereldgelijkvormige" christen is eigenlijk een vermomde christen: hij verschuilt zijn ware, nieuwe innerlijk achter de gewoonten, meningen, houdingen, kreten, opvattingen en het spraakgebruik van de boze wereld. Hij is een gelovige, maar hij gedraagt zich als een wereldling. Hij doet dat helaas gewoonlijk graag en uit eigen vrije keuze: hij heeft de "tegenwoordige eeuw liefgekregen" (2 Tim. 4: 10). Hij houdt van de manieren, kreten en ideeën van de boze wereld, omdat hij niet wil opvallen, of omdat zijn geestelijk leven op een laag pitje staat, of om wat voor reden dan ook. Het kan echter ook zijn dat hij "wereldgelijkvormig" is zonder dat hij het zelf weet, ja, terwijl hij het niet eens wil en juist ànderen ervan beschuldigt dat zij "wereldgelijkvormig" zijn.

Hoe kan dat? Dat komt doordat hij bij "wereldse dingen" alleen aan zichtbare dingen denkt: aan kleding, haardracht, jacht naar luxe en genot, enz. Ik zeg niet dat die dingen niet belangrijk zijn; integendeel, want ons uiterlijk weerspiegelt gewoonlijk ons geestelijk leven. Maar het zijn toch maar symptomen; de wortel van het kwaad zit binnenin. Sterker nog: wanneer de bijbel over de gevaren van deze "eeuw" spreekt, gaat het nooit over ons zichtbare uiterlijk (zoals kleding) maar over de "uiterlijke gedaante" van deze eeuw die wij aannemen in onze gedachtenwereld en vandaar uit ook in ons spraakgebruik. De vier in het nieuwe testament gegeven voorbeelden maken het heel duidelijk.

 

(l) In Rom. 12: 2 staat wereldgelijkvormigheid tegenover een noodzakelijke verandering in ons "gemoed"; een onduidelijk woord, dat hier het beste vertaald kan worden door "denken'' (zie NBG-vertaling). Tegenover het "denken'' van de wereld staat het totaal nieuwe "denken" van de gelovige.

(2) In 1 Kor. 1 : 20 wordt gesproken over de "redetwister van deze eeuw"; dat is de wereldling die van woordenstrijd houdt, die zijn gelijk zoekt door intellectuele discussie-technieken.

(3) In 1 Kor. 2: 6 en 3 : 18 horen we over de "wijsheid van deze eeuw"; dat is de eigenwijsheid, het beter-weten van de wereldling tegenover Gods Woord.

(4) In 2 Kor. 4: 4 lezen we over de" god van deze eeuw", die bij de ongelovigen de "gedachten" (of "overleggingen, bedenksels") verblind heeft.

 

In al deze gevallen gaat het om het verdorven denken en spreken van de wereldling. Iets dergelijks vinden we als we ook dat andere woord voor "wereld", kosmos, in het nieuwe testament nagaan. Dit woord betekent "(geordende) wereld", hetzij de aarde, het heelal, de mensenwereld, de heidenwereld, of ook (en daar gaat het ons nu om) de tegenwoordige staat van de door de satan bestuurde mensenwereld, vervreemd van en vijandig jegens God; dus de wereld als immoreel, duivels systeem. We dachten al aan Ef. 2: 2: de "tijdgeest van deze wereld"; in Fil. 2 : 15 lezen we van een "verkeerd en verdorven geslacht" (d.i. een moreel misvormd mensengeslacht) in deze wereld, terwijl Jak. 1 : 27 en 2 Petr. 2: 20 zinspelen op de bevlekkingen van deze wereld. Hiermee worden de algemene (im-)morele trekken van de kosmos aangeduid. Zoeken we nu naar concrete voorbeelden van "wereldse" dingen, dan vinden we opnieuw allerlei dingen die uit de géést van de mens voortkomen, nu echter niet alleen uit het gedachtenleven maar ook uit het gevoelsleven:

 

I. Verstand: in 1 Kor. 1 : 20 v., 27; 3 : 19 horen we over de "wijsheid van deze wereld", die naar Gods maatstaven dwaasheid is.

II. Gevoel. in Tit. 2: 12 wordt gesproken over "wereldse begeerten" en in Joh. 7 : 7; 15 : 18 v., en 1 Joh. 3 : 13 over de "haat" van de wereld.

III. Wil: in Gal. 4: 3, 9 en Kol. 2: 8, 20 duidt Paulus ook het wetticisme uitdrukkelijk aan als een eerste element van deze wereld. Op het wetticisme wil ik D.V. in een later artikel terugkomen, maar ik merk nu al op, dat wetticisme betekent: het opleggen van allerlei geboden die de Schrift niet geeft of ons niet geeft (dus het opleggen van de eigen wil) aan anderen. Dit laatste is essentieel. Niet wie zelf een eng geweten heeft en nauw voor zichzelf leeft, is wettisch, maar wie daarbij geen ruim hart heeft maar zijn eigen leefregels aan anderen probeert op te leggen, die is wettisch en dus werelds of wereldgelijkvormig!

 

In 1 Joh. 2: 15-17 hebben we nog een andere indeling van "al wat in de wereld is": de begeerte van het vlees, d.i. dat wat in de wereld onze eigen zondige natuur prikkelt tot "wereldse begeerten"; de begeerte van de ogen, d.i. dat wat in de wereld een "lust voor het oog" is en daardoor onze boze begeerten opwekt; en de hoogmoed van het leven, d.i. dat wat in de wereld ons verleidt tot een pralerige, opschepperige, zelfverzekerde leefwijze. "En de wereld gaat voorbij en haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid" (vs. 17); dat brengt ons weer terug tot Rom. 12: 2: "wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed, opdat gij beproeft, wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is". Die wil houdt ons namelijk klein en leert ons op het belang van de ander te zien (vs. 3, 16). Dan worden we niet beheerst door onze oude natuur, door uiterlijk aantrekkelijke dingen of door de begeerte naar een weelderige, genotzuchtige leefwijze.

 

Ook Jak. 4: 1-4 laat ons zien dat "vriendschap met de wereld" (die vijandschap tegen God is) niet zozeer blijkt uit allerlei uiterlijke dingen, maar uit de gezindheid van het hart: twisten, hartstochten, begeerte, nijd, weelderigheid. Als we alle Schriftgegevens nauwkeurig onderzoeken, blijkt dat niet zozeer concrete daden "wereldgelijkvormigheid" inhouden, maar veeleer de houding, de instelling, de denkwijze, het spraakgebruik van een persoon. In sommige gevallen kunnen we zeggen dat een daad áltijd verkeerd is (bijv. overspel), maar in de meeste gevallen kan een daad goed óf verkeerd zijn, afhankelijk van het motief: Doet men die bepaalde daad omdat het de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is? Dat beslist alles; niet de daad op zich.

Nemen we een geijkt voorbeeld: de televisie. Het kopen van een tv-apparaat en het kijken naar bepaalde programma's is op zich geen wereldgelijkvormigheid; er zijn immers gelovigen die in verband met gezin of arbeid bepaalde programma's uit onderwijskundig, informatief, cultureel of religieus oogpunt bekijken. Wat is dan wel wereldgelijkvormigheid?

(a) Wereldse begeerten: het kijken naar de tv vanuit de begeerte van het vlees en van de ogen; het bewijs dat zulke kijkers aan de wereld "gelijkvormig" worden, zal zijn dat zij de gewoonten, houding, kreten, denkwijze en het spraakgebruik overnemen van de personen die zij op de tv bekijken en beluisteren. (Dit gevaar is niet denkbeeldig, want het wordt helaas bij talloze christenen waargenomen; daarom ben ik persòònlijk een groot tegenstander van het regelmatig en onselectief bekijken van alle mogelijke tv-programma's. Laat dus niemand uit mijn woorden de konklusie trekken dat ik de aanschaf van zo'n toestel propageer! Integendeel, ik maak graag van deze gelegenheid gebruik de aanschaf van zo'n apparaat met klem af te raden. Maar dat geeft mij of een hele vergadering nog niet het recht een medegelovige te verbieden een tv-apparaat te bezitten!)

(b) Wetticisme: persoonlijk zou ik dus onder de huidige omstandigheden geen tv willen hebben, noch voor mij noch voor mijn gezin, hoewel er ettelijke programma's van goede kwaliteit zijn die ik best zou willen zien (als ik er tijd voor had). Maar ik heb geen enkel recht of schriftuurlijke grond mijn persoonlijke overtuiging aan een ander op te leggen. Als ik zie dat een gelovige door verkeerd tv-kijken wereldgelijkvormig wordt, moet ik hem ernstig waarschuwen; maar als ik of een vergadering hem zou verbieden een tv te hebben, dan zou dat wettisch en dus evenzeer wereldgelijkvormig zijn! Het is niets anders dan ons vlees (oftewel een werelds beginsel) wanneer we een terechte vermaning laten ontaarden in een onbijbels verbod. Dat is een heersen over het geweten en deze heerszucht is puur werelds.

In ons praten over wereldgelijkvormigheid kunnen we ons beter houden aan wat de Schrift volgens bovenstaande citaten "werelds" noemt. Wij zijn bijvoorbeeld "gelijkvormig aan deze wereld" als we:

- ons door onnodige en overdadige luxe omgeven;

- alle aanmerkingen op ons uiterlijk afdoen met de dooddoener dat "het alleen op het innerlijk aankomt";

- onze "vrije" tijd meer vullen met genot en gemak dan met ijver voor de Heer;

- medegelovigen heel gemakkelijk verkeerde motieven of verkeerde overleggingen toedichten zonder werkelijk bewijs (vgl. 1 Kor. 13 : 5: "de liefde rekent het kwade niet toe");

- persoonlijke beschuldigingen van insinuaties of zelfs van scheldwoorden vergezeld laten gaan;

- door slinkse argumenten, lange monologen of veelvuldige interrupties medegelovigen trachten te overdonderen;

- alles beter weten, altijd "tegen" zijn, altijd dwars liggen;

- alle tegenspraak door anderen altijd als een persoonlijke aanval opvatten en er ook zo op reageren;

- niet het oordeel van vertrouwde, geestelijke broeders accepteren, maar alles zelf willen onderzoeken en alleen het eigen inzicht vertrouwen ("democratie, inspraak, medezeggenschap");

- over gewetens van anderen willen heersen en het eigen inzicht als wet aan anderen opleggen;

- nooit bakzeil halen, nooit ongelijk kunnen of willen bekennen, om "ons gezicht niet te verliezen";

- alle broeders die begaafder zijn, als mededingers, rivalen, concurrenten zien ("de liefde is niet afgunstig"), of zulke broeders kleineren, graag het kwaad bij hen zien (of willen zien!) en op hen afgeven;

- heel goed kunnen praten, maar ontzettend slecht kunnen luisteren; terwijl de ander praat, er alleen maar aan denken wat we direct zelf zullen zeggen;

- achter leidende broeders aanlopen, die tegen elkaar uitspelen, tegenstellingen tussen hen suggereren;

- graag (vooral over "bekende" broeders) kwaad spreken en roddelen;

- meer op het uiterlijk (wat "voor ogen" is) letten dan op het innerlijk, op de gezindheid;

- met anderen liever spreken over andere broeders en zusters dan over de Heer.

Wat is het bijbelse antwoord? "Wordt veranderd (letterlijk: onderga een metamorfose; een uiterlijke verandering van houding, gedrag, denken en spreken, die overeenkomt met onze nieuwe natuur) door de (totale en grondige) vernieuwing van ons hele denkpatroon" (Rom. 12: 2). "Reine en onbesmette godsdienst voor God en de Vader is: wezen en weduwen te bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld te bewaren" (Jak. 1 : 27). "Doet alles zonder mopperen en redeneringen, opdat gij… schijnt als lichten in de wereld" (Fil. 2: 14v.). "Van mij zij het verre te roemen dan alleen in het kruis van onze Heer Jezus Christus, door Wie voor mij de wereld gekruisigd is, en ik voor de wereld" (Gal. 6: 14).