(1)
J.G. FIJNVANDRAAT
Zoals eerder opgemerkt zijn op de voorgaande artikelen over de doop een paar waardevolle reakties binnengekomen waarop ik nu wil ingaan.
Ten eerste is er een brief ingekomen die handelt over de vraag of de uitdrukking "late zich dopen" (Hand. 2:38) wel een opdracht inhoudt. Puntsgewijs geef ik de inhoud van dit schrijven als volgt weer:
De tegenwerping, dat "late zich dopen" geen opdracht inhoudt omdat men nu eenmaal zichzelf niet kan dopen, is gemaakt door personen, die hun woorden wel overwegen. Als u (JGF) zegt, dat deze tegenwerping geen hout snijdt, eist dat een steekhoudende verklaring.
De vergelijking met het bevel "laat je haar knippen" is
zinloos, omdat "laten" hier een andere betekenis heeft al gebruiken we voor
beide betekenissen hetzelfde woord.
"Late zich dopen" betekent "worde gedoopt".
Het "laat u redden" uit Hand. 2:40 is zoals het vers zelf zegt toch ook geen opdracht. Vgl. ook 1 Kor. 7:15 (krijgt de ongelovige daar soms een opdracht om te scheiden?) en 1 Kor. 7:18.
De vraag luidt niet "wat moeten wij doen?" (N.B.G.), maar "wat zullen wij doen" (St. Vert. enz.) Waarom ineens de N.B.G. vertaling gebruikt?
De woorden van Petrus "Kan ook iemand het water weren…" (Hand. 10:47) houden geen stellingname in van Petrus tegen de zes Joodse broeders die met hem zijn. Hij gaat er van uit, dat deze zes het met hem eens zijn (zie Bode 1977 blz. 98).
Voor ik aan mijn kommentaar begin wil ik naar voren brengen, dat het fijn is, dat er op artikelen die in de Bode verschijnen wordt gereageerd. Dat bewijst namelijk dat men ze grondig leest. Het betekent tevens, dat we als schrijvers ons bijzonder moeten bezinnen op onze woorden. Wat dat betreft had ik me wat nauwkeuriger moeten uitdrukken. Anderzijds moet men als lezer naar de bedoeling van de schrijver vragen en hem niet vastpinnen op een woord. Dit even terzijde opgemerkt. Welnu, het gaat me er niet om, dat er een uitdrukkelijk bevel om gedoopt te worden gegeven wordt, maar dat er een duidelijk voorschrift of een duidelijke aanwijzing is om zich te laten dopen en dat verwacht wordt, dat men aan dit voorschrift of deze aanwijzing gehoor geeft. Men moet bedenken, dat taal een levende zaak is. Bij dit kommunikatiemiddel spelen meer faktoren een rol dan de "pure" betekenis van elk woord dat we daarbij gebruiken. De verhouding tussen spreker en luisteraar is bijvoorbeeld meebepalend. Als een vader aan tafel tegen zijn zoon zegt: "Wil je me de boter even geven?" dan is dat toch echt wel iets meer dan een verzoek.
Als zoonlief aan dit "verzoek" geen gehoor zou geven, krijgt zijn weigering toch echt wel het karakter van ongehoorzaamheid. En als de jongen in een lollige bui zegt, "Ja, dat wil ik", maar hij laat de boter staan waar ze staat, dan zal vader toch wel een beetje kriebelig reageren met: "Zeg, je weet best wat ik bedoel, geef de boter en een beetje vlug alsjeblieft".
Men moet dus niet over het woord "bevel" of "opdracht" struikelen, maar de bedoeling van mijn betoog in acht nemen. En die is: te laten uitkomen, dat de uitspraak "een ieder van u late zich dopen" een oproep is aan de luisteraars waarvan de intentie is dat men daaraan gevolg behoort te geven. Het is in ieder geval niet een zaak, die wat de luisteraars betreft willoos aan hen zal worden voltrokken.
Dan nu puntsgewijze mijn kommentaar:
De tegenwerping dat "late zich dopen" geen opdracht inhoudt, OMDAT men nu eenmaal niet zichzelf kan dopen, snijdt - ik blijf dat volhouden - geen hout. Het feit, dat ik iets niet zelf kan doen, maar aan mij moet laten voltrekken, sluit niet uit, dat ik daartoe een opdracht kan krijgen. Het voorbeeldje van het haarknippen maakt dat duidelijk. Ik had echter beter kunnen stellen, dat deze tegenwerping op ZICHZELF geen houdt snijdt.
Het verschil tussen "laat je haar knippen" en "een ieder
van u late zich dopen" zit hem niet in de verschillende betekenissen die het
woord laten in deze gevallen zou hebben, maar in het feit, dat in het eerste
geval de stellende of gebiedende en in het andere de aanvoegende of wensende
wijs gebruikt wordt. De uitdrukking heeft dus niet de vorm van een opdracht,
maar naar zijn bedoeling is het wel degelijk een aanwijzing waaraan men
gevolg behoort te geven.
Voor "late zich dopen" mag men, zoals de Statenvertaling
dat heeft, lezen "worde gedoopt", maar dat verandert niets aan de zaak zelf.
Een aanvoegende wijs, ook als het een handeling betreft, die aan je
voltrokken moet worden, kan wel degelijk een opdracht inhouden. De vorm van
de zin is hier niet doorslaggevend. We moeten letten op de situatie waarin
de woorden zijn uitgesproken.
Het aangevoerde voorbeeld uit Hand. 2:40 bevestigt wat ik
hiervoor gezegd heb. De uitdrukking "Laat u redden van dit verkeerd
geslacht" is namelijk een aansporing, een oproep, die vraagt om er gehoor
aan te geven. Dit blijkt ook duidelijk uit het feit, dat er aan voorafgaat
"hij vermaande hen…". En hierbij moet in het geding gebracht, dat de spreker
een apostel van Jezus Christus is, die met gezag spreekt. Daarentegen
behelst 1 Kor. 7:15 helemaal geen aanwijzing voor de ongelovige over wie het
in dat vers gaat. HIER is nu juist het woord "laten" in een andere zin
gebruikt. De bedoeling is hier niet dat een ander wat aan die ongelovige
moet doen. Er staat niet "laat hem gescheiden worden" maar "laat hem
scheiden", dat wil zeggen "laat hem dan zijn gang maar gaan". Deze uitspraak
heeft wel betrekking op de ongelovige, maar is helemaal niet aan de
ongelovige gericht en laat zich dus ook niet met het woord uit Hand. 2:38
vergelijken.
Maar vers 18 van 1 Kor. 7 stemt weer helemaal met zijn
betoog overeen. Dit is een voorschrift aan iemand, die als onbesnedene
geroepen is, om zich niet te laten besnijden. Zou zo iemand dat wel doen,
dan gaat hij duidelijk in tegen wat de apostel voorschrijft.
De zinsnede "wat zullen wij doen" kan twee dingen
inhouden. We kunnen dat AAN ELKAAR vragen als we nog niet zeker zijn van wat
we gaan doen. De vraag is dan een inleiding tot onderling overleg. Zodra je
je vraag echter richt tot EEN ANDER, die buiten de kring staat, dan verwacht
je van hem advies of een aanwijzing. En ook hier is de situatie waarin de
woorden zijn gesproken van belang. Deze Joden zijn door de prediking (die
een bestraffing inhoudt) in het hart getroffen. Ze vragen min of meer
verbijsterd: "Wat zullen wij doen?" Dit heeft echter de zin van "wat moeten
we doen?" Met gezag geeft Petrus daarom de aanwijzing: "Bekeert u en een
ieder van u late zich dopen..." En daarmee is beslist niet een min of meer
vrijblijvende zaak bedoeld, waarover je nog eens kunt delibereren of je er
gehoor aan zult geven.
En dat geldt zowel het "bekeren" als het "late zich
dopen".
Wat dit punt betreft geven de bewoordingen van mijn artikel wel zeer zeker aanleiding tot misverstand. Het was niet mijn bedoeling te zeggen, dat de zes Joodse mannen pertinent zouden weigeren Cornelius en de zijnen te dopen en dat Petrus hen daarom een bevel geeft. Wel echter zullen deze mannen, net als Petrus, vooraf bezwaar gehad hebben om tot een heiden te gaan. Bij hen was dat weliswaar overwonnen, maar dat bezwaar was voordien aanwezig en bij de andere Joden leefde dit bezwaar nog volop. De vraag "Kan iemand het water weren?" is alleen tegen deze achtergrond gezien verklaarbaar. Deze vraag is niet gericht aan Cornelius en de zijnen, maar Petrus richt hem aan zichzelf en aan de zes broeders, die met hem gereisd zijn en over hun hoofden heen tot de bekeerde Joden in 't algemeen. Ook al staat het antwoord op de vraag vast, dan is het toch niet zo, dat dit voor Petrus en deze zes zomaar vanzelfsprekend is geweest. Er zit een zekere uitdaging in de vraag van Petrus. En de apostel heeft ongetwijfeld geweten dat zijn handelwijze bij de Joden te Jeruzalem reakties zou oproepen (zie Hand. 11). Petrus neemt dan de volle verantwoordelijkheid op zich door bevel te geven om te dopen. Dat bevel geldt de zes mannen, die door er gevolg aan te geven "metterdaad" laten zien (misschien moeten we zeggen: moesten laten zien) dat ze erkennen dat dit werk uit God is.
Op drie andere brieven, die vrijwel dezelfde strekking hebben hoop ik de volgende keer in te gaan.