(23)
J.G. FIJNVANDRAAT
Volgens de voorstanders van de huisdoop dient de doop ertoe om ons een plaats van behoudenis op aarde te doen innemen. Men beroept zich daartoe op Hand. 2:40 waar we de oproep lezen: "Laat u redden van dit verkeerd geslacht".
Dat hier een bepaald aspekt van de behoudenis belicht wordt is duidelijk. Er staat immers niet alleen: "laat u redden", maar: "laat u redden van dit verkeerd geslacht". Op de Joden rustte namelijk het oordeel van God. Zij hadden de "slaven van de Heer" gedood (ja, zelfs zijn eigen Zoon). Nu wachtte hen de toorn van hun Heer, die "hun stad in brand zou laten steken" (Matth. 22:7). Dat dit ziet op het gericht dat in het jaar 70 door Titus over Jeruzalem voltrokken werd is buiten kijf. Welnu, wilde een Jood gered worden dan betekende dat tevens dat hij zich moest afwenden van het Joodse volk waarop Gods toorn rustte en waarover die toorn ten volle komen zou (1 Thess. 2:16). Het gaat daarbij niet over een redding die beperkt is tot het innemen van een bepaalde positie op aarde (waarbij we in het midden kunnen laten of het ontkomen aan het oordeel in het jaar 70 in de redding begrepen is), nee het is slechts één aspekt van de redding. Het is ermee als met het begrip bekering. We spreken van bekering tot God, maar voor de heiden is dat automatisch een bekering van de afgoden en voor de Jood een bekering van dode werken.
Zo mogen we Hand. 2:40 ook vrij op ons "heidenen" toepassen; wij moeten gered worden van het boze wereldse geslacht, maar dat mogen we nooit zien als een op zichzelf staand aspekt van de redding.
In verband met Hand. 2:40 wil ik puntsgewijs nog een paar belangrijke zaken naar voren brengen:
1. De oproep "Laat u redden van dit verkeerd geslacht" staat niet op zichzelf. Er gaat aan vooraf "En met veel andere woorden betuigde en vermaande hij hen…" Deze zin slaat terug op vers 38 waar we lezen: "Bekeert u, en een ieder van u late zich dopen". De redding waarover Petrus het heeft is dus niet zonder bekering te verkrijgen.
2. Wanneer Cornelius en zijn huis tot geloof gekomen zijn en
daar te Jeruzalem verslag van gegeven is, verheerlijken de discipelen God met de
woorden "Zo heeft dan God ook aan de volken de bekering ten leven
gegeven" (Hand. 11:18).
De bekering van de Joden, die daaraan vooraf ging was dus ook een bekering ten
leven. Als Petrus de Joden dus oproept zich te bekeren om zodoende gered te
worden van "dit verkeerd geslacht" dan betekent deze redding meer dan het
innemen van een bepaalde positie op aarde.
3. Het voorgaande wordt versterkt door het feit, dat Petrus hen die zich bekeren de gave van de Heilige Geest in het vooruitzicht stelt. En ook door de mededeling in vers 47b:
"En de Heer voegde dagelijks bij de gemeente, die behouden moesten worden".
Dit laatste laat zich, gezien in het licht van soortgelijke mededelingen als Hand. 4:4; 5:14; 6:7; 9:31; 11:1, beslist niet beperken tot de behoudenis op aarde, wat men daaronder konkreet dan ook verstaan mag.
![]() |