E. OUWENEEL
Spreuken 2 begint met: "Mijn zoon". Het doet warm
aan.
Driemaal kwamen we deze aanspraak in het vorige hoofdstuk tegen:
Vers 8: houd vast aan wat je thuis is bijgebracht.
Vers 10: laat je niet ompraten door mensen met duistere bedoelingen.
Vers 15: ga onder geen voorwaarde met zulke lieden mee.
Duidelijk is dat de hier genoemde zoon een veel grotere kring van zonen betreft dan Salomo's zoon Rehabeam.
Elke bewust-gelovige - van welke leeftijd ook - mag zich vanuit deze warmte en ernst aangesproken weten. En dat maakt de boodschap zo bijzonder waardevol. Want Die hier spreekt zoals Hij het doet meent het goed met de "zoon".
Hoewel drager van zóveel wijsheid, heeft Salomo schromelijk gefaald. Zijn eigen zoon heeft dat kunnen waarnemen. Salomo regeerde 40 jaar en toen Rehabeam hem opvolgde was deze 41. Hij moet dus het nodige hebben gehoord en gezien en in negatieve zin van zijn vader hebben meegekregen… Het eerste boek van de Koningen, dat Salomo's algemene geschiedenis weergeeft, beschrijft met name in hoofdstuk 11 hoezeer hij tegen God en de hem geschonken wijsheid zondigde (Het tweede boek van de Kronieken laat zijn zonden onvermeld, omdat Salomo daar wordt getekend als type van de Heer Jezus Christus).
Aan het eind van zijn leven had vader David op een ogenblik tot zijn zoon Salomo gezegd: "Wees gij nu sterk en toon u een man; en neem uw plicht jegens de HERE, uw God, in acht: wandel op zijn wegen en onderhoud zijn inzettingen, geboden, verordeningen en getuigenissen, zoals geschreven staat in de wet van Mozes, opdat gij voorspoedig volvoeren moogt alles wat gij doet en alles wat gij onderneemt" (1 Kon. 2: 2, 3).
Salomo heeft de wacht van de HERE, zijn God, niet waargenomen.
Als voorganger van zijn volk, als gelovige en als vader heeft hij zoals gezegd gefaald. Afgoden, zijn paarden en de vrouwen hebben hem van God en Zijn dienst afgetrokken. Salomo, die zoveel beter wist, maar niet waakte.
O, wie zijn wij mensen - juist als gelovigen - vaak toch! -Wij die het zo goed (kunnen en moeten) weten!
Wat een verantwoordelijkheid bij de vader (en de moeder) ten opzichte van de kinderen.
Wat lezen we van Rehabeam? "Hij deed wat kwaad is, want hij had er zijn hart niet op gezet de HERE te zoeken" (2 Kron. 12:14). Ongetwijfeld mede door het negatieve voorbeeld van zijn vader…
Vader, moeder, wat zegt ú tegen uw kroost en hoe leeft ú hun de weg van God voor? "Want elk huis wordt door iemand gebouwd" (Hebr. 3:4a).
Het is naar de gedachten van God, dat wij en onze kinderen de HERE zullen dienen. Van hoe groot gewicht is dan het voorbeeld van de ouders. Hebben wij gewaakt en waken wij nog over hun werkelijk welzijn? Was en is onze opvoeding horizontaal of verticaal gericht? Was en is onze grootste zorg de beste baan van morgen, of weegt ons vooral het geestelijk leven van onze kinderen?
Wanneer onze kinderen de weg van God gaan, dan is dat genade. Maar de ouders hebben de eerste verantwoordelijkheid. Is ons voorgaan inspirerend en stimulerend?
Het moge duidelijk worden onderstreept: niet één gelovige vader of moeder zal durven stellen: dank zij mijn goede voorbeeld is mijn kind de weg van de Heer gegaan. Als we onszelf enigszins kennen, zullen we (moeten) belijden: Heer, het is ondanks ons.
In eerste instantie evenwel - dat leert ons heel de Schrift - is de verantwoordelijkheid van de ouders aan de orde. Zie 1 Sam. 3:13.
Kinderen ontvangen wij om ze voor het dienen van God op te voeden.
En dan is er de indringende vraag: leven wij ze het christelijk geloofsleven zo vol warmte en kleur voor, dat onze kinderen graag mee willen doen?
Maken wij de christelijke levensstijl tot een boeiende zaak? Omdat we namelijk zelf zo geboeid zijn door het dienen van God?
Dit is zeker: als wij onze kinderen een judaïstisch, wettisch leven presenteren, waarin niet de Persoon van onze Heer Jezus Christus centraal aanwezig is, zullen ze nooit kunnen begrijpen hoe de Heer Zelf heeft kunnen zeggen: "Mijn juk is zacht en mijn last is licht" (Matth. 11:30). En dan zullen ze ook nooit kunnen vatten dat de apostel Johannes kon schrijven: "Zijn (Gods) geboden zijn niet zwaar" ( 1 Joh. 5:3b).
De heerlijkheid van de Persoon, de liefde en het werk van de Heer Jezus zal de glans en de aantrekkelijkheid van onze godsdienst moeten uitmaken. Maar dit gaat nimmer buiten de volle openbaring van het Woord van God om. Spreuken 2 maakt dit wel heel duidelijk.
Het christelijk leven - dit moet gezegd worden - presenteert zich bij sommigen in oppervlakkigheid, geestelijke armoede en kleurloosheid.
Fnuikend voor henzelf en voor de jonge mens die er in het algemeen behoefte aan heeft in gloed gezet te worden.
Wij - ouderen met of zonder kinderen - zullen het in ons leven van iedere dag - zondags en alle andere dagen - tegenover de jeugd moeten waarmaken, dat de weg van het dienen van God met een volkomen toegewijd hart en een bereidwillig gemoed (1 Kron. 28:9) een goede zaak niet alleen, maar de enig juiste en werkelijk zinvolle is. Zó had koning David tegen het eind van zijn leven - na veel schade en schande - het zijn eigen zoon Salomo voorgehouden. In Spreuken 2 spreekt de Wijsheid tot allen die hun hart voor deze wijsheid hebben geopend en als kinderen van de gehoorzaamheid ( 1 Petr. 1: 14) recht hebben op de vaderlijke begeleiding (vermaning). Zijn liefde behandelt hen als zonen (Hebr. 12:7).
Vaderlijke liefde en wijsheid willen de zoon in het rechte spoor zien gaan en daarom spreekt het Vaderhart. Wij luisteren in dit hfdst. dus niet naar Salomo, maar naar onze God en Vader, die nimmer faalt, die niet tekort schiet, die niet teleurstelt, die waarmaakt wat Hij zegt en achter ons staat.
"Wie uit God is, hoort de woorden van God" (Joh. 8:47). Het is belangrijk op te merken dat de verzen 1 t.e.m. 5 van Spr. 2 helder laten zien dat een bepaald resultaat optreedt, wanneer aan zekere kondities wordt voldaan. Daarom telkens het woordje: "Indien" (NBG). Voldaan… door ons. We zijn geen poppen, maar aanspreekbare mensen, die zo zijn "samengesteld" dat in ons leven de wijsheid van God zich kan manifesteren en zelfs gestalte kan krijgen. (In zijn hoogste vorm zie Gal. 4:19b).
Deze verzen spreken de meest indringende taal. God belooft konkreet om letterlijk waar te maken. De Wijsheid roept.
Daarom: "Hij die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen" (1 Thess. 5:24). Geloven we dat echt? Of kennen we de tekst en leven verder zo naar eigen inzichten en zoals de omstandigheden zich voordoen?
Aannemen en "bij u" bewaren scherpt het geestelijk gehoor en doet het hart zich buigen. Let wel: het woord "bewaren" houdt de gedachte in van een aktief verzamelen. Wie zó handelt heeft de bron ontdekt en gaat zich instellen op de juiste opvang van de stroom. Er groeit een geest van afhankelijkheid en er ontstaat een steeds grotere ijver om te graven naar wat niet zo maar voor het oprapen ligt.
![]() |