H. WILTS
B. de J. te D. schrijft ons het volgende:
In gesprekken met broeders en zusters in verschillende plaatsen werd ik in korte tijd geconfronteerd met een aantal vragen, die alle ongeveer dezelfde strekking hebben. Puntsgewijze heb ik getracht deze vragen weer te geven. Gezien de aktualiteit er van zou wellicht beantwoording in de vragenrubriek het overwegen waard zijn. Wat de betrokken broeders en zusters betreft is het gelukkig niet een kwestie van: met hoe weinig kunnen wij toe, maar integendeel: een van ganser harte willen doen wat de Heer ons vraagt en voorstelt in zijn woord tot eer van zijn naam.
Hier volgen de vragen:
1. In 1 Kor. 14:34 lezen we: "dat uw vrouwen zwijgen in de gemeente, want het is haar niet toegelaten te spreken". Is dat hetzelfde woord "spreken" als in vers 29?
2. In 1 Kor. 11:5 lezen we: "en iedere vrouw die bidt of profeteert met ongedekt hoofd, onteert haar hoofd".
a. Is bidden, zelfs in de gemeente hetzelfde als, of te vergelijken met spreken? (zie ook 14:35).
b. Uit hfdst, 11:5 blijkt toch dat het voorkomt dat de zuster bidt of profeteert.
c. ...onteert haar hoofd... Niet haar eigen hoofd, maar haar man? ( 1 Kor. 11:3). En de ongetrouwde zuster dan?
3. Dat de vrouwen zwijgen in de gemeente is een duidelijk voorschrift, vooral met het oog op het spreken (gelet op het verband tenminste). Waar komt het profeteren van de zuster dan voor?
4. In hoofdstuk 11 vinden we algemene voorschriften voor gelovigen, in de hoofdstukken 12 en 14 meer voor het gemeentelijk samenkomen.
a. In de gemeente is het gewoonte dat de zusters gedekt zijn, terwijl ze niet bidden (hardop!) en profeteren (in de "vergadering" tenminste).
b. Zusters die in zondagsschool vertellen of bidden, moeten dus het hoofd gedekt hebben?
c. Er zijn zusters die bij het kleuter- en lager onderwijs zijn en dagelijks bidden met hun klas en uit de bijbel vertellen. Gedekt hoofd?
d. Evangelisatiewerk, b.v. vakantiebijbelschool. Voor de aanvang wordt een bidstond gehouden, waar een klein aantal broeders en merendeels zusters aanwezig zijn. Daar kan de zuster zich toch ook - met gedekt hoofd uitspreken in gebed?
e. Ik weet van een kinderclub met evangelisatiedoel: 1 broeder en 2 zusters in een hecht team in voorbereiding, gebed en uitvoering. Moet die broeder alleen bidden?
5. 1 Tim. 2:8: "Ik wil dan, dat de mannen te aller plaatse bidden, met opheffing van heilige handen..."
a. Ligt hier de nadruk op mannen, dus met uitzondering van vrouwen?
b. Of - gezien het verband - dat de mannen een voor hen gepaste vermaning krijgen evenals de vrouwen in het vervolg?
6. Er worden veel bijbelkringen gehouden in ons land. Hoe te handelen als een zuster zich spontaan uitspreekt, of wil uitspreken in het gebed (met gedekt hoofd)?
Graag zouden we een en ander vanuit Gods Woord toegelicht willen zien en zijn ons daarbij bewust van wat in 1 Kor. 11:16 geschreven staat.
Dit is een hele waslijst van vragen en het is geen gemakkelijke taak die allemaal te beantwoorden. Ik vraag me zelfs af of het juist is op al deze praktische vragen een definitief antwoord te geven. De bijbel is geen reglementenboek en je kunt niet voor elke vraag een tekst opzoeken om precies te weten wat je te doen staat. De Joodse leidslieden hadden dit wel gedaan voor allerlei zaken zoals echtscheiding, sabbatsheiliging, eren van de ouders. Uit de gesprekken die de Heer hierover met hen voerde, zien we duidelijk tot welke excessen dit leidde. Wel is het steeds nodig gegroeide tradities te onderscheiden van bijbelse voorschriften.
Over de man-vrouwverhouding zijn in de loop der eeuwen ook allerlei tradities ontstaan, die zonder bezwaar kunnen worden doorbroken en terzijde gesteld. Dat b.v. een vrouw niet mocht studeren, zich niet behoorde voor te bereiden op een zelfstandig beroep etc., waren traditionele opvattingen.
Maar het gevaar van onze tijd is dat men man en vrouw volledig gelijk wil stellen. Men wil aan beiden dezelfde rechten toekennen op alle terreinen van het leven. Ook in de gemeente van Christus. Daartegen moeten wij op bijbelse gronden stelling nemen. De Schepper God heeft man en vrouw zeer verschillend gemaakt, zowel fysiek als psychisch. Daarbij komen dan nog de gevolgen van de zonde die door de vrouw in de wereld is gebracht. Daarom heeft God aan die beiden zowel in het gezin als in de gemeente een verschillende plaats aangewezen. Vooral in de brieven van Paulus, maar ook in die van Petrus, kunnen wij dit duidelijk lezen.
Men heeft het aangedurfd om dit standpunt als "Paulinisch" te verwerpen. Misschien goed en nuttig voor die tijd, maar niet van toepassing in onze dagen. Men meent alleen maar met verschil van gewoonten te doen te hebben. Dat is echter niet waar. Griekse vrouwen hadden niet de gewoonte hoofdbedekking te dragen. Joodse mannen hadden juist de gewoonte om met gedekt hoofd te bidden en doen dit nog. Paulus ging met zijn voorschriften dus juist tegen de heersende gewoonten van zijn tijd in. Als nu onze broeders in Egypte met ongedekt hoofd bidden, doen zij dit in gehoorzaamheid aan de Schrift en in strijd met de gewoonten in hun land.
Het doorbreken van de Goddelijke orde kan niet tot zegen zijn, noch voor de vrouw, noch voor de man, noch voor het gezin, noch voor de gemeente. De man moet weten dat hij het hoofd van het gezin is en er naar handelen, ook al is die uitdrukking uit onze huwelijkswetgeving verdwenen. Hij moet zich niet uit gemakzucht, aan die verantwoordelijkheid onttrekken. Als de man dit doet, is hij zelf schuldig als de gezagsverhoudingen in zijn gezin scheef groeien.
Een vrouw moet zich niet uit geldingsdrang, of om welke andere reden ook, op de plaats van de man stellen. Ook al kan dit moeilijk zijn als ze meer capaciteiten heeft dan hij. God heeft beiden de plaats aangewezen ten opzichte van elkaar en in hun gezin. In landen waar het hindoeïsme, mohammedanisme of heidense invloeden heersen, heeft men in strijd met Gods bedoelingen aan de vrouw een slaafse positie gegeven. Dat heeft funeste gevolgen gehad voor alle partijen. De christelijke leer heeft de vrouw uit die vernederende positie verheven en haar een eervolle plaats gegeven naast de man.
In het nieuwe testament lezen we van vrouwen die de Heer dienden en in toewijding aan Hem vaak een voorbeeld waren voor de mannen. Het waren vrouwen die de boodschap van zijn opstanding aan de discipelen mochten doorgeven. In de brieven lezen we van vrouwen die baden en profeteerden. De evangelist Filippus had vier dochters die dit deden. Priscilla was in staat met haar man aan Apollos de weg des Heren nauwkeuriger uit te leggen. Euodia en Syntyché hebben met Paulus gestreden in het evangelie. In Romeinen 16 worden minstens vijf vrouwen genoemd die lof verdienden wegens hun aktiviteiten. In de brief aan Titus worden oude vrouwen vermaand leraressen te zijn van het goede en de jonge vrouwen christelijke deugden in te scherpen.
Geven bovenstaande voorbeelden ons nu het recht om de gevolgtrekking te maken dat in de gemeente broeders en zusters dezelfde rechten en plichten hebben? Beslist niet.
Toen de Heer eerst twaalf en daarna zeventig discipelen uitzond, om te prediken, waren dit uitsluitend mannen. Ook de twaalf apostelen waren mannen. Toen er diakenen gekozen moesten worden, werden dit zeven mannen. Bij de in Handel. 13 genoemde gaven in de gemeente te Antiochië waren geen zusters. Er werden ook uitsluitend broeders uitgezonden, om aan de volken het evangelie te verkondigen. Ook de dienst van oudsten werd door mannen uitgeoefend. In de samenkomsten van de gelovigen mochten alleen de mannen spreken. Alleen mannen werden opgeroepen om te bidden. Van openlijke activiteiten van vrouwen in de samenkomsten van de gemeente lezen we niets.
Paulus had als door de Heer geroepen apostel het recht aan de gemeente van Korinthe deze dingen voor te schrijven. Hij richtte zich daarbij niet alleen tot die gemeente, maar tot allen in elke plaats die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen. Daarom behoren ook wij die aanwijzingen als het gezaghebbend Woord van God aan te nemen. We moeten daaraan niets toevoegen en er niets afdoen.
Ik achtte het nuttig, alvorens op de gestelde vragen in te gaan, deze algemene beginselen in het licht te stellen. Voor de praktische toepassing hiervan is het voor elke broeder en zuster noodzakelijk om in elke situatie die zich voordoet in biddende afhankelijkheid van de Heer zijn wil te leren kennen. Vóór ik nu nader op de vragen inga, wil ik mijn erkentelijkheid uiten voor de geest waarin zij gesteld zijn. Dikwijls worden vragen gesteld waarin men de geest van oppositie voelt. Men wil zich dan eigenlijk aan het gezag van Gods Woord onttrekken en het vervangen door eigen inzichten, ontsproten aan de geest van onze tijd.
1 |
Ja, in het Grieks worden dezelfde woorden gebruikt. |
|
2 | a |
Hoewel bidden en profeteren verschillende zaken zijn,
geldt voor beide hetzelfde voorschrift aangaande de hoofdbedekking. Onder
het "spreken" in 1 Kor. 14:35 moet niet alleen het
"leren" verstaan worden, maar ook het profeteren en de andere
uitingen die in de verzen 26-31 genoemd worden. |
b |
Zie antwoord op vraag 3. |
|
c |
Hier dringt zich de vraag op wat men onder zijn of haar
"hoofd" moet verstaan. Uit beschouwingen van bekende broeders en
hun beantwoording van vragen over dit punt, blijkt dat er verschil van
inzicht bestaat. In aansluiting op vers 5 lezen sommigen dat de man die
met gedekt hoofd bidt, Christus, zijn hoofd onteert en dat de vrouw die
met ongedekt hoofd bidt, de man, haar hoofd, onteert. Deze verklaring
wordt wat moeilijk als je er de verzen 6 en 7 bij leest. Daarom denken
anderen, ook ik, dat je in beide gevallen "hoofd" letterlijk
moet verstaan. Maar ook bij de eerste opvatting maakt de ongetrouwde vrouw
op deze regel geen uitzondering, evenmin als in 1 Kor. 14:35. Bovendien
moeten wij het argument voor het gedekt zijn van de vrouw in 1 Kor. 11:10
niet uit het oog verliezen. |
|
3 |
Profeteren in de zin van toekomst voorzeggen is maar een beperkt aspekt van deze dienst. Die werd b.v. door Agabus verricht (Hand. 21:11). De algemene dienst van profeteren vinden wij omschreven in 1 Kor. 14:3: "spreken voor mensen tot stichting en vermaning en vertroosting". Dit kan zowel in de samenkomsten van de gemeente als daarbuiten plaatsvinden. Voor de zusters komt alleen het laatste in aanmerking b.v. in de huizen (zie Hand. 18:17. Priscilla heeft aan dit "Uitleggen" blijkbaar ook deel genomen), aan vrouwen (Tit. 2:4), kinderen (2 Tim. 1:5). |
|
4 | a |
Zij bidden wel, al is het zwijgend evenals de broeders die hardop bidden, en geven evenals deze hun instemming te kennen door hun amen. De gewoonte dat zij daarbij "gedekt" zijn is juist. |
b |
Het komt mij voor dat dit juist is, al weet ik dat dit niet overal gedaan wordt. Ook hier is verschil van inzicht zoals mij gebleken is bij het naslaan van wat anderen hierover geschreven hebben. |
|
c |
Hetzelfde geldt voor deze vraag. Waar er bij hen die "geacht worden zuilen te zijn" reeds verschil van inzicht blijkt te bestaan, waag ik mij niet aan een definitieve uitspraak. Ik wil niet graag gewetens belasten of verontrusten. Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Dit kan bereikt worden in een innig gebedsleven en gemeenschap met de Heer. |
|
d en e |
We bevinden ons hier niet op het terrein van de gemeente. De voorschriften voor het gedrag van de vrouw in de samenkomsten van de gemeente kunnen we dus niet zonder meer hier toepassen. Ik geloof wel dat we aanwijzingen vinden in 1 Tim. 2:8-15 waar uitsluitend aan mannen voorschriften gegeven worden over het bidden. Ook kan met recht de vraag gesteld worden of het in overeenstemming is met de plaats van de vrouw als een zuster zich in het gebed tot mond van de vergaderden maakt als er broeders aanwezig zijn. |
|
5 | a |
Ik geloof dat hier de nadruk moet liggen op "heilige
handen". |
b |
"Evenzo" kan ook vertaald worden met "eveneens" of "desgelijks" en slaat op "Ik wil dan". Deze tekst mag niet gebruikt worden om wat in 1 Kor. 14 gezegd wordt te ontkrachten, zoals wel eens gedaan wordt. Deze voorschriften voor de vrouwen hebben een andere en algemene strekking. Dat het geen betrekking heeft op hun bidden, blijkt uit wat op vers 8 volgt, b.v. "door goede werken". |
|
6 |
Ik geloof dat het op de door u bedoelde plaatsen, waar voldoende broeders aanwezig zijn, juister is als de zusters zich gedragen in overeenstemming met wat hierover reeds gezegd is (zie 1 Tim. 2:8 v.v.). Ook wat het deelnemen aan de discussie betreft, lijkt het me beter als ze zich beperken tot het stellen van vragen, mogelijk een korte opmerking en verwijzing naar een schriftplaats die de zaak verduidelijkt. Hun bijdrage behoort niet in strijd te komen met wat we lezen in 1 Tim. 2:11, 12. "De vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe, dat zij leert of over de man heerst, maar zij moet stil zijn." |