Dopen… waarom eigenlijk?

(10)

J.G. FIJNVANDRAAT

 

In het negende artikel van deze serie hebben we de vraag "Wast de doop zonden af?" onder ogen gezien. Uitgangspunt daarvoor was Handel. 22:16 waar we lezen: "Laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam".

Aan het slot van dat artikel hebben we de nadruk gelegd op de woorden "onder aanroeping van zijn naam", waarbij verwezen werd naar Rom. 10:13: "En het zal gebeuren, dat een ieder, die de naam van (de) Heer zal aanroepen, behouden zal worden". De behoudenis heeft dus te maken met de vergeving van zonden. Met het oog daarop:

Nog eens de doop van Johannes

Er kan een parallel worden getrokken met de doop van Johannes. Van deze voorloper van de Heer Jezus lezen we:

Johannes kwam en doopte in de woestijn en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden" (Mark. 1:14).

Johannes verkondigde, zoals Mattheüs het stelt:

"Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen" (Matth. 3:2).

Maar hij gaf daarbij aan, dat zij die zich bekeerden, zich moesten laten dopen. In die doop moest men laten zien, dat men zich bekeerde. Eerst dan ontving men de vergeving van de zonden. Dit laatste kon natuurlijk alleen met het oog op het offer dat Christus zou brengen. En blijkens Hand. 19:4 hield Johannes zijn gehoor ook voor, dat dit gepaard moest gaan met geloof in Hem, die na hem kwam. Ook bij de doop van Johannes schonk de handeling van het dopen op zichzelf dus niet de vergeving. Slechts als die handeling gepaard ging met bekering en geloof kon er van vergeving van zonden gesproken worden. Het is dan ook van belang op te merken, dat er in Matth. 3:6 staat:

"Zij werden door hem gedoopt in de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden".

De moeilijkheid waarmee wij vandaag de dag zitten is, dat bekering en doop "uit elkaar getrokken" worden. Men laat de doop voorafgaan aan de bekering of men laat hem pas veel later volgen. Het gevolg is, dat we de doop "op zichzelf" gaan beschouwen en dan komen we altijd in moeilijkheden.

Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn

Wat ik zoëven opmerkte over de band tussen geloof en doop, wordt duidelijk gezien in het woord van de Heer:

"Wie gelooft en gedoopt is, zal behouden worden" (Mark. 16:16).

Wat de eeuwige behoudenis betreft worden hier geloof en doop in één adem als voorwaarden genoemd. Dat niet de doop daarin de wezenlijke voorwaarde is, weten we en blijkt ook uit het vervolg, dat niet luidt:

"Maar wie niet gelooft en niet gedoopt is" of:

"Maar wie gelooft en niet gedoopt is", maar:

"Maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden".

Wat dus in zijn diepste principe alleen geldt van het geloof, wordt aan geloof plus doop toegekend, omdat ze onlosmakelijk bij elkaar horen.

 

Rechtvaardiging op grond van geloof en op grond van werken.

Lezen we de brieven van Paulus, dan krijgen we overduidelijk te horen dat we gerechtvaardigd zijn op grond van geloof zonder werken. Jakobus daarentegen spreekt wel degelijk over rechtvaardiging op grond van werken (Jak. 2:21 en 24).

Alleen... hij maakt die werken nooit los van het geloof. Jakobus bedoelt dat een geloof zonder werken geen waarde heeft. Dat is een dood geloof. De werken rechtvaardigen dus, omdat het werken van het geloof zijn. Tussen het geloof en de werken moeten we geen scheiding maken. We moeten niet dat wat Jakobus van de werken zegt losmaken van het geloof, dan zouden we hem inderdaad in tegenspraak met Paulus kunnen brengen.

Welnu, zo moeten we nooit dat wat van de doop gezegd wordt, losmaken van het geloof. Als de doop gepaard gaat met bekering en geloof in Jezus Christus, dan wast de doop zonden af.

 

Niet alleen een symbool?

Dat de doop symbolische waarde heeft, zal uiteindelijk door niemand ontkend worden, tenzij men aan het doopwater zelf magische kracht toeschrijft. Hoe je namelijk de afwassing van de zonden beschouwt - als een zaak voor de eeuwigheid, of als een reiniging ten opzichte van mensen - het is heel duidelijk, dat de materie "water" geen zonden kan afwassen.

Water kan je lichaam reinigen, kan vuil afwassen, maar kan geen geestelijke verontreiniging wegnemen.

Als de Schrift dus de doop in verband brengt met het afwassen van de zonden, dan is dat enerzijds symbolisch bedoeld. Er staat immers niet: Laat u dopen en uw zonden vergeven, of laat u dopen en uw zonden wegdoen, maar: "laat u dopen en uw zonden afwassen."

Anderzijds echter wordt dit afwassen van de zonden verbonden aan het ondergaan van de doop. En hier zullen we nog iets dieper op de kwestie van geloof en doop moeten ingaan.

Het is namelijk zo, dat wij bij de prediking van het evangelie dikwijls alleen maar denken aan het feit, dat mensen door het geloof in Jezus Christus behouden moeten worden. Wij stellen hen Jezus Christus als Heiland voor. We vergeten dan echter dat de bijbel niet alleen zegt, dat men Jezus Christus als Heiland moet aannemen, maar ook dat men Hem als Heer moet erkennen. Dat laatste ziet niet alleen op de toekomst, maar ook op het leven hier en nu. Welnu, iemand die gelooft, wordt "tot Christus gedoopt", zo iemand "doet Christus aan". Door de doop laat men duidelijk zien, dat het oude leven voorbij is, dat men Christus als Heer erkent. Kortom, dat men de zijde van Christus kiest.

God vraagt deze openlijke standpuntbepaling, voordat Hij kan zeggen: "je zonden zijn afgewassen". Als dus iemand weigert om zich te laten dopen - let wel, ik spreek niet over mensen, die als kind gedoopt zijn en die zich beslist zouden laten dopen als ze overtuigd waren, dat de kinderdoop niet naar de Schrift is - nee, ik bedoel als iemand weigert omdat hij niet openlijk zijn oude leven wil afzweren en voor Christus wil kiezen, dan hebben we eenvoudig te stellen dat zijn zonden niet zijn afgewassen.

Niet omdat die doop op zichzelf afwassende kracht heeft, ook niet omdat de doop een verdienstelijke daad zou zijn, maar omdat in dat geval zijn weigering om gedoopt te worden toont dat het met zijn geloof niet in orde is.

 

Alleen voor Joden

Het voorgaande spreekt in het bijzonder voor Joden. Als een Jood tot geloof in Jezus Christus komt, verandert er wat zijn morele levenswandel betreft niet veel, als hij tenminste voordien een wetsgetrouwe Jood was. Het zou dan lijken of het geloof in Jezus Christus een bepaald surplus boven of naast zijn Jood-zijn betekende. Door de doop zondert de gelovige Jood zich echter af van zijn volk, en kiest hij duidelijk de zijde van Jezus Christus, die door zijn volksgenoten verworpen is. God eist dit. En het is bekend, dat orthodoxe Joden een volksgenoot, die zegt te geloven in Jezus van Nazareth, weliswaar schuwen, maar hem nog niet als een uitgeworpene beschouwen. Zodra iemand zich echter laat dopen, wordt de band met hem door het Jodendom doorgesneden. Hoewel dus deze zaak voor de Jood bijzonder spreekt, geloof ik niet, dat alleen voor de Jood geldt dat hij zijn geloof eerst moet tonen door zich te laten dopen voordat God hem zijn zonden vergeeft en dat bij bekeerlingen uit de heidenen de doop daarvoor niet nodig zou zijn.

Ik ben ervan overtuigd, dat de Schrift ook voor de bekeerling uit de heidenen geloof en doop als onlosmakelijk aan elkaar verbindt.

 

Praktische benadering

Als iemand zegt te geloven in Jezus Christus en hij is nooit - hoe dan ook - gedoopt, dan zullen we hem voorhouden, dat hij zich moet laten dopen en zijn zonden moet laten afwassen. Als hij tegenwerpt, dat hij gelooft in Jezus Christus en dat dit toch in wezen voldoende is voor de reiniging van de zonden, dan zullen we hem voorhouden dat God aan iemand, die welbewust ongehoorzaam is, de bevestiging daarvan niet geeft en dat hij gehoorzaam moet zijn. Hier geldt enigszins hetzelfde wanneer een gelovige in de zonde leeft. We houden zo iemand niet voor dat het wel goed met hem zit omdat hij gelooft. Welke garantie hebben we immers dat zijn geloof oprecht is? De belijdenis van zijn mond wordt immers gelogenstraft door zijn wandel. Zo iemand houden we voor dat hij op weg is naar het verderf en dat hij zich van die heilloze weg moet bekeren.

Welnu, zo houden we een gelovige die niet gedoopt is en zich niet wil laten dopen voor, dat hij niet de zijde van Christus heeft gekozen en zijn zonden niet afgewassen zijn.

De moeilijkheid echter is, dat wij de zaak willen gaan scheiden en uitpluizen. We komen dan met de vraag: "Maar als iemand nu werkelijk tot bekering en geloof gekomen is en hij is niet gedoopt, is hij dan niet behouden, zijn zijn zonden dan eigenlijk toch niet vergeven?" Een dergelijke scheiding mogen wij echter niet aanbrengen, wij moeten de taal van de Schrift spreken, en deden we dat maar zuiverder!