(9)
J.G. FIJNVANDRAAT
Het tot nu toe behandelde kan grotendeels als volgt worden samengevat :
1. De doop is een instelling, die door de Heer Jezus Zelf is gegeven.
2. Deze handeling moet worden voltrokken aan hen, die Jezus Christus als Heer aanvaarden. Zij worden daarmee openlijk als discipelen van de Heer gekenmerkt.
3. Wat zijn strekking betreft, ziet de doop vooruit. Ze is de start van een nieuw leven met de Heer.
4. In zijn betekenis ziet de doop zowel vooruit als achteruit. Ze stelt voor dat we met Christus zijn begraven en houdt dus het einde in van de oude mens. Voor de toekomst brengt dit mee, dat de gedoopte die oude mens praktisch op de plaats van de dood moet houden.
5. Om aan de onder 4 genoemde betekenis te voldoen, mede in overeenstemming met het gebruik zoals de Schrift dat vermeldt, moet de doop door onderdompeling plaatsvinden.
De vraag "Dopen… waarom eigenlijk?" is met de voorgaande artikelen in feite beantwoord. Er staan echter nog meer teksten over deze belangrijke inzetting in de bijbel dan die welke we tot nu toe behandeld hebben. En deze artikelenreeks zou wel zeer onvolledig zijn als we aan die Schriftplaatsen voorbijgingen. Bovendien vragen sommige teksten, die we in een bepaald verband ter sprake gebracht hebben, nog een nadere belichting. Bij dit alles doet zich echter een moeilijkheid voor. Wat we tot nu toe behandeld hebben sprak, kunnen we wel zeggen, voor zichzelf. De enige tekst die wat meer uitleg vroeg was Rom. 6:3 en wel de uitdrukking: "tot zijn dood gedoopt". Maar ook hier was er geen uitlegkundige krachttoer nodig om de betekenis ervan duidelijk te maken. De uitspraken waar het nu echter om gaat, zijn veel minder doorzichtig. Ik denk daarbij aan de volgende zes:
a. "Laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam" (Hand. 22:16).
b. "Bekeert u, en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden" (Hand. 2:38).
c. "Als tegenbeeld daarvan behoudt de doop nu ook u" ( 1 Petr. 3:21)
d. "Wie gelooft en gedoopt is, zal behouden worden" (Mark. 16:16).
e. "En toen zij gedoopt was en haar huis" (Hand. 16:15).
f. "Anders wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden" (1 Kor. 15:29).
Men zou kunnen opmerken, dat de eerste vier teksten in dit rijtje zo helder zijn als glas. Dit zou waar zijn als je inderdaad een bijbeltekst op zichzelf mag beschouwen, maar dat mag niet. We moeten altijd Schrift met Schrift vergelijken. Nu wordt in deze vier teksten gesproken over afwassing van zonden, vergeving en behoud en wel zo dat de doop min of meer als een voorwaarde voor het ontvangen van deze belangrijke geestelijke waarden gesteld wordt. Er zijn echter andere teksten, die over deze dingen spreken zonder de doop als voorwaarde te stellen. En dat brengt de moeilijkheid met zich mee.
Uit de tekst-voor-tekstbespreking, die straks volgt, kunnen een aantal verklaringswijzen worden afgeleid, die ik toch graag vooraf in een overzichtje wil samenvatten en wel als volgt :
a. men beschouwt de vier genoemde teksten - dwars tegen het verdere Schriftgetuigenis in - op zichzelf en kent aan de doop zaligmakende kracht toe;
b. men meent dat de doop slechts een symbool van de afwassing en een beeld van het behoud is;
c. men meent dat het afwassen van zonden en het behoud, waarover hier gesproken wordt, zaken zijn, die niet op de hemel, maar op de aarde betrekking hebben;
d. men meent dat de betreffende teksten - althans de eerste drie - in letterlijke zin slechts van toepassing zijn op Joden.
We gaan nu over tot de bespreking van de teksten afzonderlijk en daarbij doe ik wat de aanpak betreft net alsof ik dit overzichtje niet eerst gegeven heb. Het is voor het volgen van het betoog echter van belang deze verklaringswijzen "in het achterhoofd" te hebben,
Handel. 22:16 plaats ons voor het vraagstuk wat hier met afwassen van zonden bedoeld is. Nu kan ik me voorstellen dat iemand me de bekende regel voorhoudt: "Lees wat er staat, neem wat er staat, dan heb je wat er staat". Volgens sommigen kan deze tekst namelijk niets anders betekenen, dan dat je door de doop je zonden kwijtraakt.
Dergelijke taal is klaar en helder, daar niet van … maar toch ligt de zaak niet zo eenvoudig.
Ten eerste zullen we ons altijd weer moeten afvragen of een bepaalde uitspraak letterlijk of symbolisch is bedoeld. Denk maar aan de bekende woorden, die de Heer bij de instelling van het Avondmaal uitsprak toen Hij van het brood zei: "Dit is mijn lichaam".
Daarmee is niet letterlijk bedoeld, dat het brood dat de Heer brak werkelijk zijn lichaam was, maar dat het zijn lichaam voorstelde. De mogelijkheid, dat de uitspraak "Laat uw zonden afwassen" symbolisch bedoeld is, zullen we dus onder ogen moeten zien.
Ten tweede vergeet men, dat er, zoals gezegd, heel wat teksten zijn, die over afwassen van de zonden, vergeving, reiniging, rechtvaardiging enz. spreken, waarbij de doop niet als voorwaarde gesteld wordt. Laat me er een paar noemen.
"Hem die ons liefheeft en ons gewassen heeft in zijn bloed" (Openb. 1:5).
"Zij hebben hun lange kleren gewassen en ze wit gemaakt in het bloed van het Lam" (Openb. 7:14).
"Het bloed van Jezus Christus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden" (1 Joh. 1:7).
"In hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de misdaden" (Ef. 1:7).
Deze teksten spreken over reiniging door het bloed. Er zijn andere Schriftplaatsen, die de reiniging door het Woord behandelen. Daarop hoop ik later nog in te gaan.
Moeten zonden, die afgewassen zijn door het bloed, dan soms ook nog afgewassen worden door de doop? Of is voor de afwassing door het bloed de doop vereist?
Deze laatste gedachte strijdt weer met andere uitspraken van de Schrift, zoals:
"en in zijn naam gepredikt worden bekering en vergeving van zonden" (Luk. 24:47);
"dat een ieder, die in hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam" (Hand. 10:43),
"dat door hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; en dat van alles waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden in de wet van Mozes, in hem een ieder die gelooft, gerechtvaardigd is" (Hand. 13:39).
Hier wordt dan wel over vergeving en rechtvaardiging gesproken, in plaats van over afwassing, maar dat maakt in dit geval geen verschil. Deze geestelijke werkelijkheden zijn dus het deel van elk die zich bekeerd heeft en die gelooft in Jezus Christus.
In dit verband is het ook goed op te merken, dat in het evangelie van Johannes, waarin zo vaak sprake is van het eeuwig leven, slechts één voorwaarde gesteld wordt voor het bezit daarvan, namelijk die van geloof.
In dit evangelie wordt de opdracht om te dopen niet gevonden, evenmin als de instelling van het avondmaal.
Johannes maakt zo heel duidelijk dat geen enkel werk en geen enkel ritueel onze zaak met God in orde brengt. Het bezit van eeuwig leven is een zaak van het innerlijk, van geloof! Hand. 22:16 puur letterlijk nemen gaat dus niet.
Zouden we dan de oplossing hierin moeten zoeken, dat het afwassen van de zonden door de doop op wat anders slaat dan het afwassen door het bloed? De afwassing door het bloed ziet duidelijk op de reiniging wat de hemel betreft. Zou de afwassing door de doop misschien minder verstrekkend zijn en zien, zoals men dat zegt, op een reiniging wat deze aarde aangaat?
Het moet gezegd, dat deze uitleg zeer aantrekkelijke kanten heeft. We zijn met één slag uit het probleem dat de doop zonden zou afwassen met het oog op de eeuwigheid. En ik moet eerlijk bekennen, dat deze uitleg mij lange tijd geïmponeerd heeft, hoewel ik toch bepaalde reserves behield.
Het probleem is namelijk, dat de Schrift zich niet in die termen uitspreekt over tweeërlei afwassing van zonden. je moet bij die verklaring met afgeleide argumenten gaan werken en die hebben, zoals ik later hoop aan te tonen, zeer zwakke kanten, hoe veel waars er overigens in moge steken.
Daar komt nog iets bij. Er staat namelijk niet:
"Laat u dopen en uw zonden afwassen", maar
"Laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn naam".
Het onderdompelen in water op zichzelf wordt niet met de afwassing van de zonden verbonden, maar het onderdompelen, dat gepaard gaat met het aanroepen van de Naam van de Heer. En naar mijn overtuiging moeten we dit aanroepen van de Naam des Heren precies zo waarderen als in Hand. 2:21 en Rom. 10:13 waar wordt gezegd:
"En het zal gebeuren, dat een ieder, die de naam van (de) Heer zal aanroepen, behouden zal worden".
Het gaat dus niet om het dopen op zichzelf, maar om het zich in de doop tot God wenden. Daarbij moeten we goed voor ogen houden, dat in de begintijd van het christendom geloof en doop ten nauwste verbonden waren, ook in de prediking. Dit blijkt wel heel duidelijk in het geval van Filippus en de kamerling. Er staat van de eerste: "(hij )verkondigde hem Jezus" (Hand. 8:35). En even later zegt de tweede: "Ziedaar water, wat verhindert mij gedoopt te worden". Daaruit moet de konklusie getrokken worden, dat Filippus met deze man ook over de doop gesproken heeft, En dat niet als een bijkomstigheid waar je zeer vrijblijvend over denken kunt, maar als een noodzakelijkheid wil je met God in het reine komen. Vandaar dat de kamerling begeert om gedoopt te worden.