J. KLEIN HANEVELD
(EFEZE 5:18)
Het vervuld of vol zijn met de Heilige Geest is niet hetzelfde als de inwoning van de Heilige Geest. Sinds de uitstorting van de Heilige Geest op de pinksterdag (Hand. 2) woont Hij in alle gelovigen. De gelovigen aan wie Paulus zijn brief schrijft, hadden de Heilige Geest ontvangen, toen of nadat ze tot geloof waren gekomen (Ef. 1:13). Toch wordt tot diezelfde gelovigen gezegd dat ze vervuld moesten zijn met de Geest. Dat was hun verantwoordelijkheid.
We willen er eerst op wijzen dat er in de Schrift twee verschillende uitdrukkingen voorkomen, namelijk "vervuld zijn met" en "vol van" de Heilige Geest. Hoewel daar op het eerste gezicht niet veel verschil tussen lijkt te zijn, betekenen deze uitdrukkingen niet hetzelfde. Uit het verband waarin ze voorkomen in de Schrift blijkt het verschil. In het Grieks worden twee verschillende werkwoorden (met hun afleidingen) gebruikt. Waar in de grondtekst een vorm van "pimplemi" staat, vinden we in het Nederlands "vervuld zijn", terwijl "vol (zijn) van" voorkomt daar waar in de grondtekst een vorm van "pleroo" staat.
Er zijn echter twee uitzonderingen, waar de vertaling niet consequent is en in verband met ons onderwerp is dat heel belangrijk. In Hand. 13:52 vinden we een vorm van "pleroo" en eveneens in Ef. 5:18. In het Nederlands had hier dus niet "vervuld" maar "vol" moeten staan! Het is duidelijk dat de vervulling met de Heilige Geest van bepaalde voorwaarden afhangt en twee verschillende vormen aanneemt.
1. Een tijdelijke, voorbijgaande vorm (vervuld zijn met).
2. Een meer blijvende vorm (vol van).
Het eerste is afhankelijk van de soevereiniteit van God en wordt op een bepaald ogenblik gegeven voor een bepaald doel, n.l. voor een bijzondere dienst, tot vrijmoedigheid om te getuigen onder moeilijke omstandigheden, om te profeteren, om een bijzondere bestraffing uit te spreken. In het algemeen betreft het een verlenen van kracht van de Heilige Geest onder bijzondere omstandigheden. We vinden dit:
In het oude testament:
Bezaleël - voor de bouw van de tabernakel (Ex. 31:3).In het nieuwe testament vóór pinksteren:
Johannes de doper (Luk. 1:15), Elizabeth (Luk. 1:41), Zacharia (Luk. 1:67). Respectievelijk om als profeet te kunnen optreden, om een lofzang uit te spreken en om te profeteren. Opgemerkt wordt nog dat hier gesproken wordt van gelovigen die de Geest niet inwonend bezaten, maar ze waren wel vervuld met de Heilige Geest.Na de pinksterdag:
Hand. 2:4 - allen die in de opperzaal waren;
Hand. 4:8 - Petrus;
Hand. 4:31 - de discipelen; allen;
Hand. 9:17 - Saulus;
Hand. 13: 9 - Paulus.
In al deze gevallen staat het "vervuld zijn" met de Heilige Geest in verband met een dienst voor God, soms met een langdurige opdracht, zoals bij Bezaleël, Johannes de doper en Paulus, meestal echter met een tijdelijke dienst, een profetie of een getuigenis. De Geest is de kracht waarin de bijzondere dienst of het getuigenis plaats vindt. Dat was toen zo en dat is nog zo. We merken nog op dat we in dit verband niet van een vermaning of aansporing lezen om zo "vervuld te zijn".
We willen nu nagaan wat de Schrift zegt over het "vol (zijn) van de Heilige Geest". Het blijkt dan dat dit geen verband houdt met bijzondere omstandigheden, maar meer wijst op een blijvende toestand. Dat behoort het althans te zijn. Het is iets dat openbaar wordt in het dagelijks leven van de gelovige. De uitdrukking komt voor in de volgende Schriftplaatsen en betreft de genoemde personen:
Lukas 4: 1 - de Heer Jezus;
Hand. 6: 3,5 - "de zeven mannen" (diakenen); Stefanus;
Hand. 7:55 - Stefanus;
Hand. 11:24 - Barnabas;
Hand. 13:52 - discipelen in Antiochië en Pisidië. (Opm.: Hier wordt in de Ned.
vertalingen de uitdrukking "vervuld" gebruikt, terwijl het
"vol" zou moeten zijn);
Efeze 5:18 - vermaning aan alle gelovigen.
Ook hier geen correcte vertaling. Beter zou zijn: "Wordt vol met de
Geest" of: "Laat u vol maken met de Geest".
Feitelijk stelt dit de "normale" toestand van de gelovige voor - wat nog iets anders is dan de meest voorkomende! Die toestand is namelijk afhankelijk van bepaalde voorwaarden, die tot de persoonlijke verantwoordelijkheid van de gelovige behoren. Efeze 5:18 spreekt in de vorm van een gebod en niet een gebod voor enkelen, maar voor alle gelovigen. Het gaat er niet zo zeer om dat wij meer van de Geest moeten hebben, maar de Geest moet meer van óns hebben!
Christus is de Bron! Men moet dorst hebben en komen tot Hem, de Bron van levend water, en drinken. Niet alleen de eerste keer, als we tot geloof zijn gekomen, maar telkens weer. Alleen door voortdurend zelf te drinken, kunnen er stromen van levend water uit ons vloeien tot zegen voor anderen. Het vol zijn van de Geest wordt gevonden bij hen die dorst hebben en drinken, dorst naar Christus, dorst om vol te kunnen zijn met de Heilige Geest. Waar geen dorst is, d.w.z. waar het oprechte verlangen ontbreekt om op te groeien in de genade en in de kennis van de Heer Jezus, zal de ziel niet werkelijk vol zijn van de Geest. Daarnaar verlangen is niet genoeg. Men moet niet alleen dorst hebben, maar ook drinken! Dat wil zeggen de volheid door het geloof aangrijpen die in Christus is te vinden. De Heer maakt zijn beloften waar. Aan ons om ze ons toe te eigenen in het geloof. "Als iemand dorst heeft, hij kome tot mij en drinke …! Stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien. Dit nu zei hij van de Geest…"
We kunnen de aanwezigheid van de Heilige Geest alleen in zijn volheid genieten, als we ons zonder voorbehoud aan de Heer overgegeven hebben en ons geheel voor Hem openstellen. Alleen wat geheel leeg is, kan vol gemaakt worden. De Heer vraagt ons hele hart en niet een gedeeld hart.
We kunnen dat niet in eigen kracht, alleen in het geloof. Maar het mag niet bij een vrome wens blijven. We moeten er niet slechts om bidden, maar tot een besluit en een daad komen. Misschien meer dan eens in ons leven.
We moeten de Heilige Geest een tempel bereiden en Hem toelaten in heel ons leven: in de bibliotheek van onze gedachten, de eetkamer van onze begeerten, de zitkamer van onze relaties, de werkkamer van onze maatschappelijke betrekkingen, de kelder van onze ziel. De kelder die we zorgvuldig afgesloten houden voor anderen, omdat we ons zouden schamen wanneer ze daarin een blik konden werpen!
Dit staat in nauw verband met het vorige. Het is nog vaak zo bij ons, dat het eigen IK op de troon zit. We volgen zo dikwijls onze eigen wil en vragen niet naar de wil van God en laten ons niet leiden door de Geest. De wil van God doen en de weg gaan die Hij wil dat we gaan zullen betekent voor ons zelfverloochening, nederigheid, offerbereidheid.
In 1 Joh. 3:24 lezen we: "Wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem en Hij in Hem; en hieraan weten wij dat Hij in ons blijft: aan de Geest die Hij ons gegeven heeft." De Vader en de Zoon blijven in de gelovige en het bewijs daarvan is de Heilige Geest, die ons gegeven is. Maar het blijven van de gelovige in HEM is afhankelijk van onze toewijding en gehoorzaamheid. Ook daarvoor wil de Heilige Geest de kracht zijn. Maar de Geest heeft ons er wel bij nodig, d.w.z. het gaat niet vanzelf.
Uiteraard het niet voldoen aan de genoemde voorwaarden: we willen het niet werkelijk; we blijven in gebreke wat onze toewijding betreft; we zijn niet gehoorzaam.
Eén ding moet ons goed duidelijk zijn: het ligt nooit aan de Geest, maar altijd aan onszelf. Wij staan de Geest in de weg. Daarom is het niet voldoende in zo'n situatie te bidden om die volheid. Efeze 5:18 is niet een gebod om te bidden, maar een gebod om vol te zijn.
Stel u voor: op tafel staan twee glazen vol water, vol tot aan de rand. Toch is de situatie niet gelijk. In het ene glas zit niets anders dan water. In het andere bevindt zich een dikke laag zand op de bodem. Wil ik dat tweede glas ook vol hebben met water, werkelijk vol, dan zal eerst het zand eruit moeten! Eerst het glas schoonmaken en daarna vullen! Aan Efeze 5:18 gaan de verzen 3-17 vooraf. We moeten ons eerst laten reinigen, we moeten eerst weggedaan hebben wat de Geest verhindert geheel bezit van ons te nemen. In Nehemia 3 gaat de Mestpoort vooraf aan de Bronpoort. Eerst het vuil er uit! Alle onbeleden zonden, wereldsgezindheid, zelfzucht, zelfhandhaving, enz.
In de eerste plaats dat onze toestand zo is, dat niets het werk van de Heilige Geest verhindert en dat al onze gedachten, woorden, gevoelens en daden geheel en voortdurend door Hem worden gecontroleerd. En dat is de "normale" toestand van de gelovige, n.l. de toestand die beantwoordt aan de Goddelijke norm. Dan wordt de vrucht van de Geest bij ons gevonden (Gal. 5:22).
Dan spreken wij tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, dan zingen en jubelen we de Heer in onze harten, dan danken wij te allen tijde voor alle dingen de God en Vader in de naam van onze Heer Jezus Christus, dan (last but not least! ) zijn we elkaar onderdanig in de vreze van Christus. (Zie Efeze 5:19-21). Kort gezegd: Wie vol is met de Heilige Geest is: blij, dankbaar, onderdanig!