AMEN

 

H. WILTS

 

Het Hebreeuwse woord "amen" betekent: "zo zij het", of: "waarlijk", maar wordt meestal onvertaald overgenomen. Alleen in de vier evangeliën vinden we het woord vertaald met "voorwaar". Het werd door de Heer Jezus dikwijls gebruikt.

In het oude testament komt het woord "amen" voor in Numeri 5:22; twaalf keer in Deuter. 27:16-26; in 1 Kon 1:36; 1 Kron. 16:36; Nehemia 5:13 en 8:7; in Jeremia 11:5 en 28:6 en verder in de Psalmen (41:14; 72:19; 89:53, 106:48). Behalve in de psalmen werd het uitgesproken door mensen die hun instemming betuigden met wat door anderen gezegd werd.

In de psalmen vinden wij een ander gebruik van dit woord. De eerste drie boeken worden besloten met een lofprijzing, gevolgd door een "amen, ja, amen". Het vierde boek eindigt met de opwekking: "amen, hallelujah".

God wordt er door verheerlijkt, wanneer zij die door zijn Woord bereikt worden daarop "amen" zeggen en niet alleen hoorders, maar ook daders van het Woord worden. Welk een verschil zien we hierin b.v. tussen Jeremia en Jona, die beiden het Woord van God hoorden om het te verkondigen. Jeremia reageerde onmiddellijk met een beslist "amen". Jona stelde helaas aanvankelijk eigen wil en gedachten tegenover de duidelijke uitspraken van God. Dit laatste vinden we ook in het boek Maleachi. Herhaalde malen stellen priesters en volk hun "maar" tegenover de duidelijke woorden van de Here. "En dan zegt gij…" (zie Mal. 1:6, 7, 12; 2:14, 17; 3:7, 8, 13).

Ook in dit opzicht herhaalt de geschiedenis zich. Hoeveel duidelijke uitspraken uit Gods Woord worden in onze dagen brutaal tegengesproken, of zo verklaard dat zij geen enkele zeggingskracht meer hebben?

Durven wij het nog aan om "amen" te zeggen op alles wat God in zijn Woord tot ons zegt? "Be-amen" we nog de bijbel als het Woord van God? En tonen we dit door er ons aan te onderwerpen? Want het is duidelijk dat "amen" zeggen zonder doen een waardeloze zaak is.

 

In het nieuwe testament komt dit woord veel vaker voor. In de evangeliën staat het alleen al ruim zestig maal, telkens door de Heer gebruikt en vertaald door "voorwaar". Hiermee betuigde de Heer niet zijn instemming met wat door anderen gezegd was. Hij gebruikte dit woord aan het begin van een zin en verleende daardoor bijzondere kracht aan zijn woorden. Als slotwoord aan het einde van een gebed vinden we het bij Hem niet (De Statenvertaling heeft het nog abusievelijk in Matth. 6:13). In het protestants christendom wordt dit woord nu bijna uitsluitend zó gebruikt en dan wordt het meestal ook nog alleen uitgesproken door hem die voorgaat in gebed. Uit 1 Kor. 14:16 blijkt dat dit in de aanvangstijd van de gemeente anders toeging. Daar werd verwacht dat door de aanwezigen amen gezegd werd op uitgesproken dankzeggingen en gebeden. Dat stemt overeen met de gewoonte die we in het oude testament aantreffen.

Dit legt op hem die als mond van de vergaderden een gebed of dankzegging uitspreekt een bijzondere verantwoordelijkheid. Hierbij behoort zowel de geest als het verstand een plaats te worden ingeruimd. Hij behoort zich op een verstaanbare en begrijpelijke wijze uit te drukken. Anders zullen de anderen niet in staat zijn het gesprokene op te nemen en met hun "amen" te bekrachtigen. Hieruit volgt ook dat hij voldoende luid behoort te spreken om door anderen verstaan te worden.

Vooral bij onze bidstonden wordt dit nog wel eens uit het oog verloren. Het komt voor dat de aanwezigen een groot deel van de gebeden missen doordat ze te zacht worden uitgesproken. Voor sommige broeders met een zachte stem liggen hier wel moeilijkheden. Door de geknielde houding, vooral in een grotere bijeenkomst, draagt het geluid dan niet ver genoeg. Dit kan verholpen worden doordat de betreffende broeder bij het uitspreken van een gebed gaat staan, of in elk geval het hoofd opheft in de richting van de aanwezigen. Spreekt men met gebogen hoofd tegen stoel of bank dan is het praktisch niet mogelijk dat men in de zaal verstaan wordt. En dat mag men anderen niet aandoen. Daarvoor zijn ze immers niet gekomen!

Aan de andere kant moet ook opgemerkt worden dat een duidelijk uitgesproken "amen" van de zijde der broeders en zusters wegblijft ook daar waar men de uitgesproken gebeden of dankzeggingen zeer goed kan beamen. Het komt mij voor dat deze verkeerde gewoonte onder ons vooral in Nederland toeneemt. Laten we ons hierin corrigeren!

 

Ook in de brieven komen doxologieën (lofprijzingen) voor, die met een "amen" worden besloten. De schrijvers besluiten dan hun dankzegging met hun eigen amen (Rom. 11:36; 16:27; Ef. 3:21 e.a.). Ook gebruiken de apostelen het woord als bekrachtiging voor zegenwensen en vermaningen (zie ook Openb. 1:6, 7; 5:14; 7:12; 19:4).

In Openb. 1:8, waar het woorden door de Heer Zelf gesproken betreft, ontbreekt weer dit amen. In Openb. 3:14 vinden we tenslotte het woord amen als zelfstandig naamwoord, als eigennaam voor Jezus Christus. Hij, als de enige Waarachtige, kan recht op die naam laten gelden.

Ja en amen

Tenslotte willen we nog twee plaatsen in de Schrift bespreken waar we de woorden "Ja" en "amen" samen in één tekst aantreffen. Dit zijn 2 Kor. 1:20 en Openb. 22:20.

Paulus schrijft dat hij zich reeds eerder naar Korinthe had willen begeven, maar dit had moeten uitstellen. Uit dit uitstel mochten zij niet afleiden dat het Paulus geen ernst geweest was met dit voornemen, of dat hij dit lichtvaardig gedaan had.

Zo iets komt onder mensen helaas maar al te dikwijls voor. Het "Ja" is niet altijd absoluut. Er zit ook wel eens een element van "nee" in. Het wordt dan "ja" en "nee" tegelijk. En dit is niet alleen beperkt tot het terrein van de politiek, waar vaak toezeggingen worden gedaan waar je alle kanten mee uit kunt.

Bekend is ook de methode om een twijfelachtig getuigenis door allerlei krachttermen te versterken, waartegen de Heer waarschuwde en dat ook door Jakobus werd afgekeurd (Matth. 5:37; Jak. 5:12).

Bij Paulus was niets van dat alles het geval. Hij had zich niet laten leiden door het vlees en daarom was het bij hem geen ja, ja en nee, nee.

Het was Gods trouw die verhinderde dat zijn woord bij hem geen ja en nee was. Hij had hun Jezus Christus gepredikt, in wie niet een ja en nee gevonden wordt. In Hem is uitsluitend het ja.

 

Dit is zijn inleiding tot vers 20, waarop wij nu wat dieper willen ingaan. "Want hoeveel beloften van God er ook zijn, in Hem is het ja en in Hem is het amen, tot heerlijkheid van God door ons".

Dat het "ja" in dit vers op Christus betrekking heeft is reeds duidelijk uit het voorgaande vers. De vraag rijst of het "amen" eveneens betrekking heeft op Hem, of dat het in verbinding staat met "door ons".

Beide opvattingen hebben hun aanhangers. Uit de Statenvertaling en die van Voorhoeve kom je gemakkelijk tot de eerste verklaring. De voetnootvertaling uit de "Elberfelder", die van het N.B.G. en andere nieuwere vertalingen geven steun aan de tweede opvatting. Dit verschil berust op het gebruik van verschillende handschriften.

Bij de laatste weergave (en de eerste verzet zich daar niet tegen) lees je de drie onderdelen van deze tekst dus ongeveer als volgt:

a. Alle beloften van God zijn in Christus "ja" en dus volkomen betrouwbaar.

b. Dit geloof in Hem werkt bij ons het gelovig "amen", dus volledig aanvaarden.

c. Dit strekt tot verheerlijking van God.

Onder de bij ons bekende beschouwingen heb ik zeer weinig kunnen vinden. Alleen Grant geeft blijk de laatste opvatting te hebben, terwijl Voorhoeve zeer beslist het "amen" op Christus toepast.

 

Persoonlijk geloof ik dat het "ja" ziet op Christus en dat het "amen" van onze kant komt. Dit wordt natuurlijk wel door Hem in ons gewerkt. Er zit geen enkele grond tot roemen voor ons in.

Tot steun voor deze opvatting voer ik nog aan:

1. de verzen 19 en 20 zijn dan met elkaar in volledige overeenstemming: het is "ja" in Hem.

2. Het woord "ja" drukt hier de volkomen zekerheid uit en heeft geen bevestigend of versterkend "amen" meer nodig.

3. De beide voorzetsels "in" bij "ja" en "amen" zijn in het Grieks verschillend. Het tweede wordt bijna overal met "door" vertaald, ook in "door ons". Als men ook het "amen" op Christus toepast, komt het "door ons" in de lucht te hangen, tenzij men het op de apostelen toepast. Die verklaring heb ik ook ergens aangetroffen.

4. Het "ja" in Hem en het "amen" door ons is in overeenstemming met andere reeds besproken Schriftplaatsen.

Openb. 22:20

Hier is het volkomen duidelijk dat het "ja" komt van de verheerlijkte Christus in de hemel en het "amen" van de zijnen op aarde.

In Hem is het "ja", dit is de grootst mogelijke zekerheid en betrouwbaarheid. Aan zijn belofte van zijn spoedige wederkomst laat Hij dit "ja" voorafgaan: "Ja, Ik kom spoedig".

Welk een absolute zekerheid ligt er in die belofte van Hem. Geen wonder dat hierop het antwoord volgt: "Amen, kom, Heer Jezus".

Dit is de enige reactie die zijn hart verblijden kan. In die verwachting leefden de gelovigen in de begintijd van de gemeente. De Thessalonikers hadden zich van de afgoden tot God bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen en zijn Zoon uit de hemel te verwachten. Helaas is de gemeente niet in die toestand gebleven.

De verwachting van zijn wederkomst raakte op de achtergrond. Daarmee werd de afzondering van de wereld en de toewijding tot Hem in dezelfde mate opgegeven. In gelijkenissen heeft de Heer Zelf deze toestand voorzegd (Matth. 24:44 en 25:1 v.v.).

De middernachtsroep heeft inmiddels ook al weerklonken: "Ziet, de bruidegom, gaat uit, Hem tegemoet!"

Het profetisch woord werd weer op de kandelaar geplaatst en duizenden zijn er door verlicht. Die toekomstverwachting heeft niet alleen de harten van die gelovigen verblijd. Zij heeft ook een machtige invloed uitgeoefend op hun levenshouding, ten opzichte van elkaar en ook ten opzichte van de wereld om hen heen.

Wat zijn er toen ook een liederen ontstaan, die het "Amen, kom Heer Jezus" vertolken!

Kennen wij die waarheid nog?

En wat nog belangrijker is, leven wij in de verwachting van de vervulling van zijn belofte? Vindt zijn roepen nog weerklank in onze harten?

Of is die verwachting verschraald tot kennis voor het hoofd, die op hart en leven geen invloed meer heeft?

 

Er zijn ons in de bijbel veel beloften geschonken, die alle in Hem zeker en vast zijn. Wij vinden ze de hele bijbel door.

En dit kostbare boek wordt besloten met deze heerlijke belofte: "Ja, Ik kom spoedig".

Mocht zijn Goddelijk "ja" toch zo doordringen in onze harten, dat ons "amen" daarop mag volgen: Amen, kom Heer Jezus!