J. G. FIJNVANDRAAT
De profeet Daniël zag in een droomgezicht vier dieren opkomen uit de zee, nl. een leeuw, een beer, een panter en een vierde naamloos dier.
Door deze vier dieren worden vier achtereenvolgende wereldrijken voorgesteld, die ten slotte plaats maken voor het eeuwig koninkrijk van de "mensenzoon", het Messiaanse rijk van Jezus Christus. Onder deze vier wereldrijken moeten het Babylonische, het Medisch-Perziscbe, het Griekse en het Romeinse rijk worden verstaan.
In voorgaande artikelen hebben we stilgestaan bij het merkwaardige feit dat het Romeinse rijk van het wereldtoneel is verdwenen, ZONDER DAT HET GODSRIJK IS OPGERICHT.
We hebben toen de konklusie getrokken dat het Romeinse rijk dus weer moet worden hersteld. Deze konklusie, die we trokken uit de gegevens van bet boek Daniël, wordt bevestigd door wat Johannes in het boek Openbaring meedeelt en met deze mededelingen willen we ons nu bezighouden.
De mededelingen van Johannes komen treffend overeen met die van Daniël en zijn leerzaam wat de verschillen betreft.
Het volgende staatje geeft hiervan een overzicht.
Daniël 7 |
Openbaring 13: |
|
a. | In beide gevallen is sprake van de zee als oorsprong van de rijken (of het rijk). Hiermee worden symbolisch de volkeren in beroering aangeduid en daadwerkelijk de Middellandse Zee, d.w.z. het geografisch gebied waar deze rijken hun macht uitoefenen. | |
b. | Daniël spreekt over vier dieren; | Johannes beschrijft slechts één beest; |
Dit verschil is eenvoudig te verklaren, want in de dagen van Johannes hadden het Babylonische-, het Medisch-Perzische- en het Griekse rijk hun rol al lang gespeeld en waren van het toneel verdwenen. |
||
c. | Zowel Daniël als Johannes spreken over leeuw, beer en panter. | |
Daniël ziet het Babylonische rijk als een leeuw, het Medisch-Perzische rijk als een beer en het Griekse rijk als een panter. |
Johannes ziet één beest dat op een luipaard lijkt, voeten van een beer heeft en een muil als die van een leeuw. | |
Ook dit onderscheid is niet moeilijk te verklaren, want
de vier rijken zijn niet naast elkaar ontstaan, maar na elkaar,
waarbij elk volgend rijk de vorige heeft overwonnen en in zich opgenomen.
Bepaalde kenmerken worden in zo'n geval overgenomen, zoals de geschiedenis
in jonger en ouder tijd laat zien. Het beest dat Johannes zag, is dan ook
hetzelfde als het vierde dier van Daniël, namelijk het Romeinse rijk. |
||
d. |
De overeenkomst tussen het vierde dier van Daniël en het beest dat Johannes zag, kan in een aantal punten worden uitgewerkt.
|
|
e. |
Er zijn nog meer punten van overeenkomst, maar daartoe moeten we andere hoofdstukken uit de Openbaring in onze bespreking betrekken. Zo toont Daniël dat het vierde dier door een oordeel van God (Dan. 7: 26) de macht ontnomen wordt, waarna het koninkrijk van de Allerhoogste wordt opgericht (Dan. 7:27). Johannes beschrijft eveneens dat het beest door een oordeel van God te niet gedaan wordt (Openb. 19), waarna het vrederijk of duizendjarig rijk wordt opgericht (Openb. 20). |
|
f. |
Dat het vierde rijk op bijzondere wijze zijn macht over Israël zal uitoefenen, geeft Daniël aan door te stellen dat het vierde dier zal trachten "tijden en wet" (Dan. 7:25) te veranderen, Dat ziet onmiskenbaar op de Joodse feestdagen en de bij de wet voorgeschreven offerdienst. In Daniël 9:27 komt de profeet hierop terug. Hij stelt
daar, dat in de eindfase van Israëls geschiedenis een vorst met Israël
een verbond van een week ( = 7 jaar) zal sluiten, maar dat hij in het
midden van die zeven jaar slacht- en spijsoffer zal doen ophouden. Dit is
de vorst van het vierde rijk, die dan een vreselijke vervolging van de
trouwe Joden zal ontketenen.
Dit alles bewijst dat Daniëls vierde dier en het beest uit Johannes hetzelfde rijk of dezelfde persoon aanduiden. |
Wat het laatste betreft kom ik even terug op een eerder gemaakte opmerking, nl. dat rijk en regeerder in de Schrift vereenzelvigd worden.
Elk van de vier wereldrijken wordt daarbij door één bepaalde koning gekarakteriseerd. Het Babylonische rijk door Nebukadnezar, want Daniël zegt tot deze vorst: "Gij zijt dat gouden hoofd" (Dan. 2:38), terwijl met het hoofd uiteindelijk het gehele Babylonische rijk is bedoeld. Het Medisch-Perzische rijk wordt gekarakteriseerd door Kores of Cyrus (vergel. Jes. 44: 28; 45:1), en het Griekse door Alexander de Grote (Dan. 8:21; 11:3).
Het vierde dier wordt vereenzelvigd met de diktator van de toekomst, die door Daniël beschreven wordt als de kleine hoorn, die zich verheft boven de anderen.
Bij Johannes gaat dit zover, dat hij met "het beest" meer deze diktator dan specifiek zijn rijk aanduidt. Zo lezen we in Openb. 19:20 dat het beest en de valse profeet levend geworpen worden in de poel van vuur. Duidelijk is, dat hier de regeerder en niet het rijk wordt bedoeld.
Terloops wil ik nog even een kleine moeilijkheid bespreken. In Openb. 11:7 is sprake van "het beest dat uit de afgrond opstijgt", terwijl in Openb. 13:1 gesproken wordt over een beest dat uit de zee komt.
Dit verschil in uitdrukking betekent niet, dat het in deze teksten om twee verschillende beesten of rijken gaat.
In Openb. 11 wordt met "uit de afgrond" gedoeld op de Satanische oorsprong van het rijk, terwijl de uitdrukking "uit de zee" wijst op de beroering van de volken, die resulteert in het ontstaan van het beest.
Zowel Daniël als Johannes geven ons dus een tekening van het Romeinse rijk. En wel van dit rijk in zijn eindfase, die ook nu nog toekomstig is. Wat Daniël betreft heb ik hierop al gewezen in het vorige artikel. Daniël vraagt immers speciaal naar de betekenis van de tien horens en naar die van de ene hoorn die zich boven de andere verheft (Dan. 7:19, 20).
Deze tien horens stellen tien koningen voor die tegelijkertijd regeren. In de geschiedenis van het Romeinse rijk is dat nooit het geval geweest, Evenmin is er in het verleden in het Romeinse rijk iemand geweest, die over het hoofd van tien mederegeerders heen, ten slotte de absolute macht over het rijk aan zich trok. Bij Johannes is het nog duidelijker dat hij over de toekomstige eindfase van het Romeinse rijk spreekt.
In Openb. 11 schrijft hij niet "het beest dat uit de afgrond is opgestegen", maar "het beest, dat uit de afgrond opstijgt"; en vers 7 luidt: "het zal krijg voeren".
Nog sterker blijkt dit uit Openb. 17. Daar is sprake van hetzelfde beest waarvan in vers 8 de volgende karakteristiek gegeven wordt:
"het beest, dat gij gezien hebt was, is niet en zal uit de afgrond opstijgen".
Johannes heeft het dus niet over het Romeinse rijk zoals dat in zijn dagen bestond. Integendeel, hij ziet vooruit naar de tijd dat dit rijk, na een periode van niet-bestaan, opnieuw zal verschijnen.
Tevens bevestigt dit unieke vers de konklusie, die we eerder
hebben getrokken op grond van de gegevens, die Daniël verschaft, namelijk dat
de vernietiging van het Romeinse rijk in 476 na Chr. niet een definitieve
vernietiging was. Daniël dwong ons tot de konklusie dat het Romeinse
rijk weer moet worden opgericht, want anders kan het niet bij de komst van Jezus
Christus te niet gedaan worden, zoals deze profeet in hoofdstuk 2 en 7 van
zijn boek aangeeft. Johannes gaat verder en zegt zonder meer, dat het
Romeinse rijk een hiaat in zijn geschiedenis moet hebben. Hij spreekt over:
"was": de periode tot 476 na Chr.;
"is niet": de tijd daarna, die ook nu nog voortduurt;
"zal opstijgen": de toekomstige fase van het Romeinse rijk.
Onze tijd is daarom zo merkwaardig, omdat alles zich toespitst op het weer ontstaan van een Europees wereldrijk.
Zoals in het eerste artikel van deze reeks is gezegd, is Europa bezig te ontwaken. De tijd nadert dat het beest uit de afgrond zal opstijgen. Daarmee nadert ook de tijd dat Israël weer het volk van Gods getuigenis op aarde zal zijn, want op de gelovigen uit dat volk zal het beest zijn woede tegen God koelen. Nog nader is dan echter de tijd dat Christus het volk, dat nu zijn getuigenis op aarde vormt - de gemeente - zal brengen in het vaderhuis (Joh. 14:1-3). Dat moet ons waakzaam doen zijn.
"Laten we dus niet slapen . . ., maar laten wij waken en nuchter zijn" ( 1 Thess. 5:6).
[1] De periode van grote verdrukking, waarin het beest tegen de gelovigen zal woeden, wordt wat de tijdsduur betreft op verschillende wijzen aangegeven. Volledigheidshalve geef ik het volgende overzicht:
a) Dan. 7:25 tijd, tijden en een halve tijd
b) Dan. 9:27 een halve (jaar) week
c) Dan. 12:7 tijd, tijden en een halve tijd
d) Openb. 11:2 42 maanden
e) Openb. 11:3 1260 dagen
f) Openb. 12:6 1260 dagen
g) Openb. 12:14 tijd, tijden en een halve tijd
h) Openb. 13:5 42 maanden