H. MEDEMA
Nebukadnezar moet, behalve een groot veldheer, ook een goed psycholoog zijn geweest. Zijn taktiek ten opzichte van de uit Jeruzalem naar Babel gedeporteerde jonge prinsen bewijst dat. Hij had de macht hen op te sluiten in een concentratiekamp, om hen te laten voelen dat het gedaan was met hun vorstelijk verleden en dat zij hun veelbelovende carrière wel konden vergeten. Hij had hen tot slavendienst kunnen verplichten in een werk dat niet paste bij hun opvoeding en afkomst, zoals eens de Farao van Egypte had gedaan met de Israëlieten. Nebukadnezar had echter een andere opzet voor ogen. Hij had plannen uitgedacht om deze jonge ballingen door een "hersenspoeling" bruikbaar te maken voor een hoge funktie in zijn koninkrijk. Hij wilde hen inpassen, in zijn college van Chaldeeuwse geleerden, bezweerders, tovenaars en raadslieden. Daarvoor was een modelopvoeding nodig en een geestelijke indoctrinatie (beïnvloeding) naar het patroon van de Babylonische gedachtenwereld. Nebukadnezar had er kapitalen voor over om dat doel te bereiken. Zelf hield hij de supervisie over de vorming van deze jonge mannen. De praktische verwezenlijking van zijn plannen legde hij in handen van daartoe uiterst bekwame mannen.
Het programma van deze staatsopvoeding bestond uit drie punten:
onderwijs in de geschriften en de taal van de Chaldeeën;
een speciaal menu van de koninklijke keuken;
verandering van hun namen die spraken van hun God in die welke in verbinding stonden met de Babylonische goden.
Kennelijk was het doel hen volledig om te schakelen van de Joodse godsdienstige gebruiken naar die van de Babyloniërs, met als diepe achtergrond om hen te vervreemden van de God van hun vaderen.
Aan een zó vèrgaande en ingrijpende indoctrinatie en aanpassing aan het gewoontepatroon van de wereld worden onze jonge mensen niet bloot gesteld. Maar wie zijn ogen open heeft, moet erkennen dat deze dingen steeds ingrijpender worden ingevoerd in school en maatschappij. Er is wat dat betreft niets nieuws onder de zon. Dat is ook vanzelfsprekend, want achter heel dit streven staat dezelfde persoon, zowel in de dagen van Nebukadnezar als in onze tijd, namelijk de satan. Het welbekende motto: "Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst", hanteert hij alle eeuwen door. En het is zaak goed acht te geven op de gevaren die dit in zich bergt en de geesten te onderkennen die daarachter schuil gaan.
Het eerste hoofdstuk van het boek Daniël is daarom vandaag nog hoogst aktueel voor jongemensen èn voor hun ouders en opvoeders.
Wie dit bijbelhoofdstuk leest, moet wel konkluderen dat Daniël nuchter en waakzaam was, ondanks zijn jeugdige leeftijd, die toch stellig beneden de twintig jaar was. Hij en zijn vrienden bevonden zich in een moeilijk parket. Losgerukt uit het ouderlijk huis, uit de bevoorrechte positie die ze als mannen van koninklijke bloede bezaten, uit de godsdienstige sfeer van hun opvoeding, waren ze overgebracht in een hun vijandige omgeving met totaal andere zeden en gewoonten. Ze hebben hun toekomst bij de wegvoering naar Babel beslist somber ingezien. Het zal dan ook een grote meevaller voor hen zijn geweest toen ze hoorden dat ze uitgekozen waren om een belangrijke funktie aan het hof te vervullen, in plaats van in voortdurende gevangenschap te blijven. Dat opende voor hun jonge levens boeiende vooruitzichten. Welke jonge man, gezond naar lichaam en geest, zou dat niet toelachen? Als je dan zoiets geboden wordt, moet je niet al te enghartig denken. Heeft de wijze Salomo niet reeds gezegd: "Wees niet te zeer rechtvaardig!" (Pred. 7:16).
Wij zouden zeggen: "Laten we niet al te traditioneel denken. Het leven is een geven en nemen. Je behoeft niet per se je geloof te verloochenen als je wat toegeeft op ondergeschikte punten."
Zo hadden ook Daniël en zijn drie vrienden kunnen redeneren en er aan kunnen toevoegen: "God heeft de omstandigheden zo geleid, dat we in Babel terecht zijn gekomen, waar andere normen gelden als in Jeruzalem. Hij zal het ons niet kwalijk kunnen nemen als we onze geestelijke instelling daarbij aanpassen."
Uit de houding van Daniël blijkt dat zulke gedachtenkronkels geen plaats hadden in zijn hart. Voor hem was maatgevend de wil van God en de volstrekte gehoorzaamheid aan Hem. Hij heeft beseft dat plaats, tijd en omstandigheden geen wijziging brengen in Gods wil en onze onderworpenheid daaraan.
We lezen nergens dat Daniël geweigerd heeft het onderwijs te volgen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën. Gezien de instelling die bij hem aanwezig was, zal hij wel hebben getoetst en geschift wat hem aan theorieën werd voorgeschoteld.
Het is ook nu niet bij voorbaat verkeerd als jonge mensen een wetenschappelijke opleiding volgen. Als ze maar, net als Daniël, nuchter en waakzaam zijn en de hun voorgestelde theorieën toetsen aan de enige bron van ware wijsheid: de Schrift. Wel mogen ouders en opvoeders zich afvragen, vóór ze hun kinderen loslaten op een dergelijke studie, of zij wel voldoende geestelijk gewapend zijn tegen alles wat ze bij zo'n studie te horen krijgen. Dat moet bij de begeleiding van hun kinderen tijdens hun maatschappelijke vorming een belangrijke rol spelen. Nonchalance in dit opzicht is levensgevaarlijk voor onze kinderen, De gevaren liggen echter niet alleen op het vlak van een wetenschappelijke opleiding. Ook ieder die deelneemt aan het maatschappelijke verkeer: in de praktische uitoefening van een beroep, het zakenleven, of welke andere taak ook, loopt gevaar besmet te worden met ideeën en praktijken die een gevaar inhouden voor het geestelijk leven, als men niet nuchter en waakzaam is.
Een goed voorbeeld daarvan hebben we in Jozef. Hij had geen hogere opleiding achter de rug toen hij in Egypte kwam. Hij bezat kennelijk wel organisatorische kwaliteiten, die hem in zijn hele leven goed te pas zijn gekomen. Als huisverzorger van Potifar kwam hij in aanraking met andere verleidingen, die even gevaarlijk zijn als de indoctrinatie met verkeerde theorieën. Maar ook Jozef was op zijn hoede, zodat hij in Gods kracht tegen de verzoekingen bestand bleek.
De taktiek van Nebukadnezar was onmiskenbaar sluw. Hij begon met de voorspiegeling van een interessante, vooraanstaande funktie. Daardoor zouden de jonge prinsen verblind kunnen worden zodat ze de daaraan verbonden konsekwenties niet meer zouden zien.
Het appeleren aan de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven is voor velen een groter struikelblok gebleken dan de verleiding tot een immoreel gedrag. En hoevelen zijn in de loop der eeuwen, èn in onze tijd, juist voor deze begeerten bezweken. Hoeveel ouders zijn er niet die het van alles overheersende betekenis vinden dat hun kinderen een goede positie zullen innemen in de maatschappij. Daarvoor moet veel, zo niet alles wijken. De beste vorming en de hoogste opleiding, die voor hun kinderen bereikbaar is, wordt op de voorgrond gesteld, met voorbijzien van de daaraan voor hen verbonden gevaren. En dan maar bidden of de Heer hen bij die studie of opleiding wil bewaren. Natuurlijk is het gebed voor onze kinderen op zichzelf juist. Het kan een muur zijn die we om onze kinderen optrekken. Een muur die hen beveiligt. Maar het uitgangspunt is fout. Het belangrijkste punt bij de opvoeding van onze kinderen, wat betreft hun toekomstige positie in de wereld, moet zijn: hoe en waar kunnen zij zich openbaren tot eer van God en tot zegen van anderen?
Overal dreigt het gevaar dat onze jeugd gaat verwereldlijken. Soms zelfs vanuit onze gezinnen. Hun maatschappelijke opleiding en vorming worden primair gesteld. Ze moeten wat worden. Ze moeten dìt leren en dát. Ik bedoel daarmee echt niet te zeggen, dat deze dingen onbelangrijk zijn voor onze kinderen. Als ze een plaats willen krijgen in de maatschappij om in hun levensonderhoud te voorzien, moeten ze studeren en aanpakken. Het is zelfs heel gezond als kinderen wat willen worden. De vraag is dan wel aan de orde: Wat verstaan we onder "wat"? Als het voornaamste doel dat hen voor ogen staat is: een zo best mogelijk betaalde funktie, een slee van een auto, een tweede huis en dergelijke statussymbolen die het in deze wereld doen, dan zijn ze al even ziek als onze hele samenleving. Dan zijn ze vergiftigd door de aanbidding van de mammon. En dan moeten we ons niet verwonderen als ze geen zin en tijd meer hebben om iets voor de Heer te doen, om zich bezig te houden met bijbelstudie enz. Als hen niet wordt bijgebracht dat de vreze des Heren het begin van de wijsheid is, zit het goed fout. Wanneer er, als gevolg van hun studie of opleiding, geen tijd overblijft om het boek der boeken te lezen en de bijbellessen te volgen, missen ze hèt fundament om op te staan als ze gekonfronteerd worden met verscheidene en vreemde leringen en praktijken.
Het verbaast ons misschien dat de bezwaren van Daniël gericht waren tegen het speciale menu van de koninklijke keuken. Daartegen tekende hij tenminste protest aan. Het laat zich denken dat het dagelijks rantsoen van de koninklijke tafel en van de wijn toch wel de allerbeste ingrediënten bevatten voor een gezonde lichamelijke ontwikkeling. Wat kon er op tegen zijn om in Babel ander voedsel te gebruiken als in Jeruzalem? 's Lands wijs, 's lands eer!
Maar Daniël keek verder dan deze uiterlijke dingen. In de eerste plaats herinnerde hij zich de Goddelijke spijswetten, die hem verboden bepaalde vleesschotels aan te raken, op straffe van verontreiniging. Ten tweede wist hij waarschijnlijk dat vooral het drinken van wijn in verbinding stond met de heidense goden (zie Dan. 5:4). Sinds zijn komen in Babel had hij zich in zijn hart voorgenomen zich, koste wat het kost, niet te verontreinigen in het land waar hij zich verplicht ophield. Ook in Babel wilde hij zijn afgezonderde plaats behouden. Hij besefte, dat als hij deze prijs gaf, al was het ook in nog zulke kleine dingen in de ogen van mensen, hij aan geestelijke kracht zou inboeten. En dat wilde hij tot elke prijs voorkomen, omdat het instandhouden van zijn gemeenschap met God hem meer dan alles waard was. Zijn geweten wilde hij niet belasten door te doen wat van hem gevraagd werd. Hij wilde zijn geloof bewaren in een goed geweten. Wie dit van zich stoot, zal aangaande het geloof schipbreuk lijden (zie 1 Tim. 1:19). Een beginsel van eminent belang voor heel ons leven.
Ondanks zijn beslistheid, deed Daniël zijn verzoek niet met grove woorden. Zich bewust van zijn ondergeschikte positie, richtte hij zich met gepaste woorden tot de kamerdienaar. Zijn verzoek was geen breed betoog, maar een korte uiteenzetting van zijn principiële bezwaren. Hij maakte heel eenvoudig zijn verlangens bekend, waarbij hij zelfs zijn eigen diëet en dat van zijn drie vrienden noemde. Daaruit spreekt bescheidenheid, maar vooral geloof. In Hebreeën 11 wordt Daniël beschreven als een geloofsheld die de leeuwenkuil trotseerde. Maar zijn geloof werkte ook reeds in het beginstadium van zijn verblijf in Babel, toen de eerste aanvallen van de vijand daarop gericht werden, en er een verwoede aanval werd gedaan op zijn geloofskracht. Was hij aan de koninklijke tafel niet trouw geweest, dan zou hij het in het hol van de leeuwen niet hebben uitgehouden. Want hoe zou iemand in het grote trouw kunnen zijn, als hij dat niet is in het kleine?
Ook ons geloof moet blijken in de kleine dingen. De praktische beleving van de godsvrucht moeten we ten toon spreiden op school, op kantoor, op straat, in de huiskamer en in gezelschap van vrienden of kollega's. Daar wordt openbaar wie en wat we als gelovigen zijn. Voor weinig kinderen van God, vooral in ons land, zijn beproevingen weggelegd als die welke Daniël ondervond tijdens de regering van Darius. Waarschijnlijk, zoals het er nu uitziet, voor niemand van ons. Maar als er ooit zwaardere geloofsbeproevingen komen, zal alleen hij staande kunnen blijven, die in de kleine dingen trouw is gebleven.
Misschien vindt u dat dit allemaal wat irreëel is gesteld als voorbeeld voor onze tijd. Wie dit denkt, bewijst blind te zijn voor de werkelijkheid waarmee jong en oud te maken heeft of krijgt. De een stellig meer dan de ander. Maar niemand ontkomt er aan. Wellicht niet direkt op het punt van de "spijskaart", hoewel daar ook gevaren om de hoek komen kijken. Maar wel heel duidelijk op het terrein van de gewoonten, de zeden, de gesprekken. Die raken weliswaar niet onze maag, maar ons innerlijk, waardoor we verontreinigd worden.
Wat denkt u van onze jongemannen in militaire dienst, in fabrieken, magazijnen en op kantoren? Wat ze daar zien en horen is levensgevaarlijk.
Is er voor hen niet het gevaar dat ze redeneren: ik ben nu in een andere omgeving, hier behoef ik minder serieus te zijn dan ik thuis gewend was, hier zijn de omstandigheden zo totaal verschillend, dat er alle vrijheid is om wat ruimer te denken. Wat hindert het als ik geen kleur beken als er vuile taal wordt uitgeslagen, zolang ik er zelf niet aan mee doe? En dan signaleer ik nog maar één detail. Er zijn veel meer dingen te noemen.
En hoe staat het met de man die zaken moet doen? Ook op dat terrein liggen de gevaren van meedoen enz. voor het opstapelen. Zoals op vrijwel elk terrein van het maatschappelijk leven.
Durven we dan een beslist "nee" te laten horen? Hebben we ons in ons hart voorgenomen ons niet te verontreinigen? Zijn we net als Daniël nuchter en waakzaam en hebben we ons geestelijk geoefend om de gevaren te onderkennen?
In de beschrijving van de gebeurtenissen in hoofdstuk 1 treedt Daniël op de voorgrond. Hij is het die het initiatief neemt voor het verzoek aan de kamerdienaar van Nebukadnezar.
Door zijn besliste houding en zijn voorbeeld heeft hij zijn vrienden meegetrokken.
Niet dat we aanwijzingen hebben dat Hananja, Misaël en Azarja als het er op aan kwam voor de verleiding bezweken zouden zijn. Maar Daniël gaf de stoot in de enig juiste richting.
Daarin ligt de belangrijke les, voor ieder van ons, jong of oud, dat we door ons gedrag een invloed ten goede kunnen uitoefenen op onze gelovige vrienden en kollega's. Het komt vaak voor dat zij die weifelen een steuntje nodig hebben. Ook dat we door een tweeslachtige houding anderen, ongewild, meezuigen in de verkeerde richting.
Heel belangrijk is ook dat God de toestemming van de kamerdienaar op het verzoek van Daniël bewerkte. God deed hem de gunst en de barmhartigheid ondervinden van de hoveling, zoals Jozef dat zoveel eerder had ervaren in zijn omstandigheden. Daarvan kunnen wij ook overtuigd zijn als we trouw zijn in kleine en grote dingen.