(8)
H. MEDEMA
We besloten het voorgaande artikel in deze serie met een paar beknopte opmerkingen over "tongentaal". Met een korte verwijzing naar twee teksten uit 1 Korinthe 14 wilden we bewijzen leveren tegen de stelling dat het spreken in talen noodzakelijk is om het bezit van de Heilige Geest te bevestigen. Hoewel er over het spreken in talen al heel veel is geschreven - ook in ons blad - brengt de aard van deze artikelenreeks mee, dat we over dit onderwerp toch meer moeten zeggen dan de voornoemde paar opmerkingen. Aan de hand van twee vragen willen we er daarom wat dieper op ingaan.
In Handelingen 2 wordt heel duidelijk gezegd, dat dit spreken in talen ten doel had de grote werken van God te verkondigen aan de in Jeruzalem aanwezige buitenlanders in de door deze mensen gesproken moedertaal. Het wonder en het teken daarbij was, dat deze talen gesproken werden door mannen die deze niet kenden en niet hadden geleerd. Er worden in Hand. 2:9, 10 vijftien landen of districten opgesomd, die elk hun eigen taal of dialect hadden. De in Jeruzalem aanwezige bewoners van die gebieden hoorden in hun moedertaal spreken. En dit "talenwonder" stond duidelijk in verband met, of was het gevolg van, de uitstorting van de Heilige Geest op de pinksterdag. Dat dit laatste gebeurd was, moest èn zichtbaar èn hoorbaar worden voor allen die in Jeruzalem woonden.
Een dergelijke manifestatie - we hebben het al eerder betoogd - heeft zich nooit weer herhaald. Het is ook goed en nodig er op te letten, dat Hand. 2:4 zegt, dat allen begonnen te spreken in andere talen. Het was geen beperking tot enkelen, die een speciale gave hadden ontvangen. Daarover straks meer.
In antwoord op de aantijging van spotters die de gelovigen beschuldigden van dronkemanstaal, heeft Petrus uit de Schrift aangetoond, dat wat toen gebeurde een eerste en gedeeltelijke vervulling was van wat Joël had geprofeteerd over de laatste dagen. Uit wat Petrus van Joël aanhaalt, blijkt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de uitstorting van de Heilige Geest en het spreken in talen. Daarbij wijzen we er nogmaals op dat dit spreken in talen niet nodig was om de hoorders te kunnen bereiken. Zij verstonden ook het Hebreeuws of het Aramees.
Aangezien de uitstorting van de Heilige Geest in Jeruzalem en later in Cesaréa als zodanig uniek was, is ook het daarmee gepaard gaande spreken in talen een unieke gebeurtenis geweest. Dit bovennatuurlijke gebeuren moest het onloochenbaar bewijs zijn voor de in Jeruzalem aanwezige Joden dat de door God beloofde Geest was uitgestort op de volgelingen van Jezus de Nazaréner. Stellig is dit talenwonder tevens door God aangewend om de boodschappers gezag te verlenen bij hun hoorders en om te bevestigen dat de boodschap van genade die gebracht werd, van God kwam. In zijn dispuut met de Joden heeft de Heer Jezus Zelf ook de werken die Hij deed genoemd als getuigen van zijn Goddelijke zending (zie bv. Joh. 5:36 en 14:11). Er worden ook verder in de Handelingen tekenen en wonderen genoemd, die nodig waren ter bevestiging van de dienst der apostelen (hfdst. 2:43; 5:12), maar het spreken in talen wordt als zodanig niet meer apart genoemd.
De volgende keer dat er sprake is van "spreken in
talen" is in Hand. 10, in het huis van de Romeinse officier Cornelius te
Cesaréa, aan wie het evangelie was verkondigd. Deze ontving met zijn
huisgenoten de Heilige Geest. In de berichtgeving van dit gebeuren wordt sterk
de nadruk gelegd op de overeenkomst met wat op de pinksterdag in Jeruzalem
plaats vond:
- "die de Heilige Geest ontvangen hebben evenals ook wij" (10:47)
- "viel de Heilige Geest op hen, evenals ook op ons in het begin"
(11:15).
In de vergadering van de apostelen en de oudsten te Jeruzalem heeft Petrus dit
in zijn rede nogmaals beklemtoond met de woorden:
"En God heeft hen (de volken) getuigenis gegeven door hun de Heilige Geest te geven evenals ook aan ons" (15:8).
Laatstgenoemde tekst is in verband met de daarvóór geciteerde daarom zo belangrijk, omdat er in wordt aangegeven welk doel er was met de duidelijk zichtbare uitstorting van de Geest. Het was een getuigenis van Godswege. Daarom diende hun spreken in talen ook als extra bevestiging van het feit dat deze mensen tot geloof in Jezus Christus gekomen waren. Welke talen dat waren, wordt niet gezegd. Dat was kennelijk voor ons niet van belang. Welk praktisch nut dit spreken in talen had, is ook niet duidelijk. Nogmaals gezegd, het ging om een getuigenis van God ten gunste van deze gelovigen, omdat de nog Joods denkende christenen er anders moeite mee zouden hebben gehad hen als volwaardige medegelovigen te accepteren. Daarmee is tegelijk een verschil te constateren tussen het gebeuren in Jeruzalem en in Cesaréa:
- in Jeruzalem was het een getuigenis - of teken - ten behoeve van de ongelovige Joden
- In Cesaréa was het getuigenis nodig voor de gelovige Joden, en als zodanig was het voor hen een teken.
Het in het voorafgaande artikel gememoreerde gebeuren in Efeze, waar twaalf mannen de Heilige Geest ontvingen en in talen spraken (Hand. 19), kan op dezelfde wijze worden verklaard. We tekenen er alleen bij aan, dat deze mannen bovendien profeteerden.
In pinksterkringen wordt het gebeurde in Jeruzalem en Cesaréa aangegrepen als een bewijs dat er hoorbare tekenen nodig zijn om te weten of iemand de Heilige Geest heeft ontvangen. Er moet - zeggen zij -hiervoor een duidelijk getuigenis van Godswege zijn. Volgens hen is dat dan de tongentaal.
In de eerste plaats moeten we bier tegenin brengen, dat deze bewering volkomen logenstraft het unieke van wat in Jeruzalem en Cesaréa plaats vond. Voor het eerst werden in Cesaréa heidenen gevoegd bij de gemeente, op grond van geloof in Jezus Christus en het ontvangen van de Heilige Geest. Dat was nog nooit tevoren gebeurd. Hoe moeilijk een Jood dit kon accepteren leert ons het verhaalde in Handelingen 10 en 11. God Zelf moest hen daarvan door duidelijke kentekenen overtuigen. Verder laat men bij deze opvatting buiten beschouwing dat de Schrift andere kenmerken noemt van het nieuwe leven, belangrijker dan die van tongentaal. Hoe wist Paulus bv. dat de gelovigen in Thessalonica uitverkoren waren? Omdat zij in talen spraken? Geen woord daarover. Wel zegt hij van hen, dat wat zij zeiden in gewone taal en wat zij deden een helder getuigenis was van hun bekering. En aan de gelovigen in Galatië schrijft hij wat de vrucht van de Geest is, nl.: "liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing" (Gal. 5:22). Tongentaal wordt daaronder niet gerangschikt.
Talen zijn namelijk geen vrucht van de Geest, die bij elke gelovige zichtbaar, merkbaar of hoorbaar (moeten) zijn, maar een gave van de Heilige Geest. En niet elke gelovige bezit deze gave. Er is - zegt Paulus - verscheidenheid van genadegaven. Wat de één heeft ontvangen, bezit een ander niet. Ten opzichte van de genadegaven wordt gezegd, dat één en dezelfde Geest die aan een ieder in het bijzonder toedeelt, zoals Hij wil (1 Kor. 12:11). Bij die uitdeling van de gaven heeft de Geest vooral gedacht aan dat wat nuttig is voor het geheel en niet aan wat plezierig is voor hem die de gave ontvangt.
Met deze opmerking zijn we aangeland in dat Schriftgedeelte dat ons meer zegt over de gave van het spreken in talen, nl. 1 Korinthe 12-14.
In het Grieks wordt voor "talen" of "tongen" in Handelingen en 1 Korinthe hetzelfde woord gebruikt, nl. "glossa". Dit behoeft natuurlijk niet noodzakelijk te betekenen dat alle kenmerken van de tongentaal in het ene en het andere geval gelijk zijn. Het is daarom zeker nodig te letten op de verschillen die er bestaan tussen het spreken in talen in Handelingen en in Korinthe.
In het oog springende verschilpunten zijn:
1. In Hand. 2 wordt gezegd dat daar alle gelovigen in talen spraken. Uit 1 Kor. 12:10, 30 blijkt dat "tongentaal" een gave was die niet elke gelovige bezat.
2. In het boek Handelingen blijkt uit niets dat de gelovigen die op de pinksterdag in talen spraken, dit voortdurend hebben gedaan. Bij de gave van talen, zoals ons ontvouwd wordt in 1 Kor. 12-14, was dit voor de bezitter van deze gave geen tijdelijke, maar een blijvende zaak.
3. Wat de gelovigen in Jeruzalem in andere talen spraken, had geen uitlegging nodig. De hoorders, die in hun taal werden aangesproken, verstonden en begrepen wat er gezegd werd. De tongentaal die genoemd wordt in 1 Korinthe 14 was voor niemand verstaanbaar en had tot onderwerp: verborgenheden (vs. 2). Om tot zijn recht te komen was er een uitlegger nodig.
4. Het gebruik van de gave van talen had volgens 1 Kor. 14:4 tot gevolg dat de spreker zichzelf stichtte en tot God sprak. Deze elementen ontbraken geheel op de pinksterdag.
Een belangrijk punt van overeenkomst is, dat zowel in Handelingen 2 als bij de gave van talen, het gebruik van tongentaal een teken was voor de ongelovigen. Zoals we reeds opmerkten was dit in Cesaréa anders.
Er is onder de verschillende uitleggers van de Schrift geen eenstemmigheid over de vraag of de talen in Korinthe bekende talen waren of extatische uitingen. Er zijn aanwijzingen die pleiten voor de ene opvatting, maar ook aanwijzingen die voor de andere opvatting spreken. Wel is het duidelijk dat de apostel over dit onderwerp schreef omdat de gelovigen in Korinthe - vleselijk als zij waren - een te hoge waarde toekenden aan het spreken in talen. Het gevolg daarvan was dat zij deze gave misbruikten.
![]() |