J. G. FIJNVANDRAAT
Er is natuurlijk wel een verkwikkender onderwerp uit de bijbel te behandelen dan dat van de hel. Maar, om met Judas te spreken, moet het schrijven over het gemeenschappelijk heil wel eens vervangen worden door of gepaard gaan met de vermaning: "om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd". Tot voor kort werd de leer van een eeuwige vergelding in een plaats van verderf alleen in bepaalde sekten geloochend, zoals bijv. Jehova's getuigen en Adventisten. Op het ogenblik is het zo dat een groot gedeelte van de "orthodoxe christenheid" dit onderdeel van de geloofsleer heeft opgegeven, of in ieder geval dood zwijgt.
De diepere bron waar dit uit voortkomt moeten we zoeken in de "humane" instelling van de hedendaagse mens. In de pedagogiek en het strafrecht is voor het woord straf en vergelding geen plaats meer. Misdaad en overtreding zijn volgens de moderne mens slechts een afwijking of een tekort in de menselijke struktuur. Deze geest van de tijd laat ook het christendom niet onberoerd. En dus is een stellingname daartegen op zijn plaats.
De Schrift gebruikt o.a. de volgende benamingen voor de plaats, die de eindbestemming van de duivel en zijn engelen, maar ook van de god-loze mens, is.
HEL: Matth. 5 :22, 29, 30; 10 :28; 18 : 9; 23 :33; Luk. 12 : 14 enz.
VERDERF: Matth. 7 :13; Rom. 9 : 22; Fil. 3 :18.
VUUR: het eeuwige vuur: Matth. 18 :8; oven van het vuur: Matth. 13 :42, 50; poel van vuur: Openb. 19 :20; 20 : 10, 14, 15; 21 :8.
BUITENSTE DUISTERNIS: Matth. 8 :12; 22 :13 (2 Petr. 2 :17, judas : 13).
TWEEDE DOOD: Openb. 20: 6, 14; 21 : 8.
In veel van deze teksten wordt de toestand van de verloren mens gezien in kontrast met het heil dat de gelovigen beërven. Dat geeft al aan, dat hier twee verschillende toestanden beschreven worden, die tot in eeuwigheid bestaan zullen.
Zij, die de eeuwige straf van de hel loochenen, trachten aan het woord "eeuwig" een beperkte betekenis te geven. Nu zal ik niet ontkennen dat dit woord in sommige gevallen een bepaalde tijdsduur aangeeft. Het is dan meestal vertaald door "eeuw", maar dat wettigt hun konklusies niet, het gaat om de eeuwigheid van het verderf of de hel. Om de betekenis van het woord "eeuwig" te leren kennen, geef ik de volgende twee groepen teksten:
A Matth. 18 : 8: eeuwig vuur
|
B Matth. 19 : 6: eeuwig leven |
Ieder voelt dat als in geval a "eeuwig" niet altijddurend betekenen zou, het dat in geval b ook niet kan betekenen. En omgekeerd, als uit b duidelijk blijkt dat "eeuwig" altijddurend inhoudt - en wie zou dat durven ontkennen -, dat moet het dat in geval a ook inhouden.
En dit spreekt nog te meer in die gevallen zoals Matth. 25 : 46, waar "eeuwige straf" en "eeuwig leven" in één en dezelfde tekst tegenover elkaar gesteld worden.
Daarbij komt nog dat de Schrift op enkele plaatsen een veel sterkere uitdrukking gebruikt. Ik volsta met één voorbeeld:
In Openb. 5 : 13 wordt gezegd: "Hem, die op de troon zit, en het Lam, zij de lof ... tot in alle eeuwigheid".
Terwijl in Openb. 14 : 11 van hen die het beest volgen geschreven staat: "En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid" (zie ook Openb. 20 : 10).
Dit is nog niet alles. Het Woord van God gebruikt ook andere uitdrukkingen die niet aan duidelijkheid te wensen overlaten.
Zo wordt de hel genoemd: de plaats waar het vuur niet uitgeblust wordt, of van het onuitblusbaar vuur (Matth. 3 : 10, 12; Mark. 9 :43, 45), en de plaats waar hun worm niet sterft (Mark. 9 : 44, 46).
Hiermee wordt uitdrukkelijk aangegeven dat aan het oordeel geen eind komt, evenmin als aan de wroeging, die knaagt aan het geweten.
De hel is de plaats van geween en tandengeknars (Matth, 8 : 12, 13 :42, 50; 22 : 13) en deze wroeging duurt eeuwig.