H. MEDEMA
De apostel Paulus gebruikt in zijn brieven diverse uitdrukkingen, die in ons gewone spraakgebruik niet of weinig gangbaar zijn, of wel in een andere betekenis voorkomen. Dat maakt het soms enigszins moeilijk de bedoeling van wat de apostel betoogt, te begrijpen. Voor een juist verstaan van zijn boodschap is het daarom noodzakelijk de betekenis van deze uitdrukkingen te kennen.
Ook bij de bestudering van het onderwerp dat als titel boven dit artikel staat, is dit onontbeerlijk. We willen daarom enkele van deze moeilijke uitdrukkingen uit Romeinen 7 en 8, hoofdstukken die de basis zijn voor de inhoud van dit artikel, onder de loep nemen.
Deze uitdrukking komt herhaaldelijk voor in deze hoofdstukken. Soms als verwijzing naar de wet op Sinaï door God aan Israël gegeven, soms in de betekenis van: een onveranderlijke, algemeen geldende regel, waaraan mensen en dingen onderworpen zijn. Voorbeelden daarvan zijn wat wij wel noemen de "natuurwetten" die voor het verkeren "onder de zon" zulke vaste regels geven. Bijvoorbeeld de wet van de zwaartekracht.
Als "de wet van Sinaï" komt deze uitdrukking voor in Romeinen 7 : 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 12, 14, 16; 8 : 3, 4. In Romeinen 7 : 22, 25; 8 : 7 bovendien met de titel "de wet van God" of "Gods wet".
Van deze wet zegt de apostel:
dat zij heerst over de mens, zolang hij leeft (Rom. 7 : l);
dat zij mee tot doel heeft de zonde in ons te sterker te doen uitkomen (Rom. 7 : 7-13);
dat zij in zichzelf heilig en geestelijk is, maar desondanks niet in staat de mens vrij te maken (Rom. 7 : 12, 14; 8 :3), omdat de mens vleselijk is, verkocht onder de zonde (Rom. 7 : 14);
dat zij geen zeggingskracht meer heeft over de gelovige, omdat hij van een ander geworden, nl. van Christus, zodat hij niet meer onder de wet is, maar onder de genade (Rom. 6 : 14, 15; 7 : 6);
dat haar rechtvaardige eisen door God gehandhaafd worden en dat deze eisen vervuld worden - tot hun recht komen - in de gelovige, die naar de Geest wandelt (Rom. 8 :4).
Deze uitdrukking, die voorkomt in Romeinen 7 : 23, 25; 8 : 2, heeft niets te maken met de wet van Sinaï. Het is, wat we hiervoor reeds noemden, een soort natuurwet, een algemeen geldende regel.
Met "de wet der zonde" bedoelt de apostel dan ook te zeggen, dat de zonde, als in ons wonende macht (zie bij "de zonde") niets anders kan bewerken dan:
een voortdurend doen van ongerechtigheid en het overtreden van door God gegeven voorschriften, in het bijzonder de wet van Sinaï (Rom. 7 : 15-23);
slavernij van de onreinheid en wetteloosheid (Rom. 6 : 19);
de dood, dat wil zeggen: het voor eeuwig gescheiden zijn van God (Rom. 6: 23).
Deze "wet" behelst het grote kontrast met de wet der zonde en is ook een algemeen geldende regel.
De Geest des levens in Christus Jezus deed Hem als overwinnaar over dood en graf verrijzen, nadat Hij het werk op het kruis had voltooid. Zijn opstanding was daarvan het duidelijk bewijs. Door die opstanding plaatste Hij Zich buiten het terrein van de zonde, de dood en de wet, zodat geen van deze machten nog enige invloed of zeggingskracht op Hem kon uitoefenen. Voor de gelovige, die met Christus is gestorven en opgestaan, is hetzelfde resultaat bereikt: vrijgemaakt.
Met "de zonde" wordt vanaf Romeinen 5 : 12 in het algemeen niet bedoeld het enkelvoud van "zonden", d.w.z. de overtredingen van de Goddelijke voorschriften en leefregels waardoor de mens schuldig staat voor God. "Zonde" is de boze natuur, die ieder mens, van zuigeling tot grijsaard, in zich heeft. Het ontstaan van "de zonde" als macht vond plaats bij de zondeval. Zij is door één mens - Adam - in de wereld gekomen (Rom. 5 : 12) en verdwijnt pas van het toneel als de eeuwige toestand aanbreekt, zoals beschreven in Openbaring 21 : 1-8. Zelfs in het duizendjarig rijk, als de satan gebonden is, blijft "de zonde" als macht, als de boze natuur in de mens, aanwezig.
Ook door de nieuwe geboorte van een mens, waardoor hij een kind van God wordt, in Christus is en Christus in hem - in de Geest en de Heilige Geest in hem woont - verdwijnt de zonde in hem niet.
Het enige verschil tussen de situatie vóór en na deze nieuwe geboorte is in beginsel, dat hij vóór die tijd een slaaf was van de in hem wonende zonde (Rom. 6 : 16, 17, 20) en dat daarna de zonde over hem geen heerschappij behoeft te hebben. De zonde is voor de wedergeboren mens een onderworpen macht. Die onderwerping is niet zijn werk geweest, maar het gevolg van wat de Heer Jezus op het kruis deed toen Hij daar door God tot zonde werd gemaakt (2 Kor. 5 :21). God heeft toen in Christus "de zonde" in het vlees veroordeeld (Rom. 8 : 3).
Waar er in Romeinen 7 : 8, 9, 11, 13, 14, 17, 20; 8 :3, 10 sprake is van "de zonde", wordt dan ook bedoeld: de onuitroeibare boze natuur, de wortel van het kwaad. Niet de daden die deze boze natuur voortbrengt, hoewel deze wel worden gesignaleerd.
Deze uitdrukking heeft in de Schrift, behalve als zij letterlijk genomen moet worden, twee totaal verschillende betekenissen:
a. een aanduiding van de mens in zijn natuurlijk lichaam (zie bv. Matth. 24 : 22; Luk. 3 : 6, Joh. 1 : 14; 17 : 2; Handel. 2 : 17, 26; Rom. 1 : 3; 3 : 20; 8 : 3 (tweede keer); 1 Kor. 1 : 29; 2 Kor. 5 : 16; 12 : 7; Fil. 1 : 22, 24; enz.;
b. het beginsel in de mens, dat vijandig staat tegenover God, dat alleen maar kan denken en doen wat in strijd is met de wil en gedachten van God (Rom. 8 : 7).
Als zodanig wordt "het vlees" herhaaldelijk genoemd in Romeinen 7 en 8 en in Galaten 5, waar de apostel uiteenzet wat de resultaten zijn van de werkzaamheid van "het vlees".
Het is voor een goed begrip nodig er ook op te wijzen, dat de uitdrukking "het vlees", als genoemd onder b, nog in verschillende zin wordt gebruikt:
1. in het vlees zijn (Rom. 7 : 5; 8 : 8, 9)
Van de gelovige wordt gezegd, dat hij niet meer "in het vlees is" (Rom. 8 : 9), maar "in de Geest". Vóór zijn bekering was dit wel zo. Toen werkten de lusten van de zonden in ons lichaam om voor de dood vrucht te dragen (Rom. 7 : 5). Dit wil zeggen: "het vlees" beheerste hem in zijn denken en doen. Van zo iemand wordt daarom gezegd, dat hij God niet kan behagen (Rom. 8 : 8).
Het is noodzakelijk duidelijk onderscheid te maken tussen "in het vlees zijn" en "het vlees in ons hebben".
Het eerste is voor een gelovige niet meer het geval, het laatste wel. Zoals gezegd, is de gelovige niet meer "in het vlees", dat wil zeggen: hij wordt niet meer beheerst door het verkeerde beginsel, de oude natuur, in hem.
Het laatste betekent, dat het kwaad nog wel in de gelovige aanwezig is en zelfs werkzaam kan worden (zie bv. Gal. 5 : 17, 19-21), maar dat het is onderworpen aan de Geest.
2. naar het vlees (Rom. 8 : 4, 5, 12, 13; zie ook 2 Kor. 10 : 2, 3).
Er is in dit verband sprake van:
naar het vlees wandelen (Rom. 8 : 4).
Dat is de wandel, de levensopenbaring, van hen die "in
het vlees zijn" (zie bij l). Van de gelovige zegt de apostel, dat hij niet
naar het vlees wandelt;
naar het vlees zijn (Rom. 8 : 5).
Een typering van dezelfde mensen als hiervóór genoemd onder
a, in tegenstelling met "naar de Geest zijn", dat een kenmerk is van
een gelovige.
naar het vlees leven (Rom. 8 : 12, 13).
Een kind van God heeft geen verplichtingen tegenover het in
hem wonende vlees om dat te gehoorzamen. Integendeel, hij moet door de Geest de
werkingen van dat vlees doden.
Doet hij dat niet en laat hij het vlees in hem zijn
verderfelijk werk verrichten, dan is er uiterlijk geen verschil met de toestand
waarin hij zich vroeger bevond, toen hij nog "in het vlees" was. Het
gevolg is dan ook dat hij niet meer als een gelovige mag worden beschouwd. Zijn
leven "naar het vlees" brengt hem onder het oordeel van God en dat
oordeel is de dood, het eeuwig naar ziel en lichaam gescheiden zijn van
God.
Een uitdrukking in Romeinen 7 : 24 die in geen enkele betrekking staat tot ons natuurlijk lichaam als mens. Het woord "lichaam" is hier figuurlijk gebruikt en heeft dezelfde betekenis als in Romeinen 6 : 6. (zie ook Kol, 2 : 11)
Bij de bespreking van "de zonde" hebben wij er al op gewezen, dat de zonde voorgesteld wordt als een macht. Op andere plaatsen wordt zij gezien als een boom, die slechte vruchten geeft (zie Matth. 7 : 17-19; 12 : 33; Luk. 6 : 43, 44).
Als er, zoals in Romeinen 6 : 6 en 7 : 24, van het lichaam der zonde of van de dood gesproken wordt, gaat het om het lichaam als de bron van het kwaad. Maar net als bij een natuurlijk lichaam, zijn er leden die funktioneren. Die leden zijn in figuurlijke zin de zonden, die uit de bron voortkomen. Het lichaam der zonde kan niet anders dan zondigen. Daarom is het een lichaam van de dood. Een kenschetsing van de hulpeloze en hopeloze toestand waarin de mens zich bevindt, die veronderstelt iets ten goede te kunnen veranderen. Tot hij inziet dat alleen iemand buiten hem dit kan bewerken: Jezus Christus, onze Heer.
In een volgend artikel willen we na deze "technische" uiteenzetting iets zeggen over de vrijmaking van de gelovige van Satan, de zonde, het vlees en de wet. Niet alleen hoe dit in beginsel waar is, maar ook in de praktijk van ons leven als gelovigen een werkelijkheid kan zijn en blijven.