RECHTSPRAAK

 

J. G. VAN MOOSEL

 

Jezus staat voor Pilatus.
Twee rechters tegenover elkaar.
De Een bekleed met Goddelijke volmacht,
de ander met gezag hem door een mens verleend.
Jezus, de Rechter van levenden en doden, de door God verordende om de aarde in gerechtigheid te oordelen,
degene, aan wie de Vader al het oordeel gegeven heeft.
Pilatus, rechter in een klein gedeelte van een onbeduidend wingewest van het vergankelijke Romeinse Rijk.
Jezus, de Schepper, tegenover Pilatus, het schepsel.
De Pottenbakker tegenover het leem.
Evenwel, de meerdere staat als beklaagde, de mindere als rechter.
De zondeloze wordt ondervraagd door de zondige,
de schuldeloze door de schuldige;
de Zoon van God moet rekenschap van zijn daden afleggen voor een mensenkind!

"Wat hebt gij gedaan? Hoort gij niet hoe vele dingen zij tegen u getuigen?"
Geen antwoord. Jezus zwijgt.
"Hij heeft ons allen welgedaan". Zo zingt het koor in de Mattheüs Passion.
Maar nu is er niemand die verklaart: Hij heeft mij welgedaan.
Geen enkele getuige à décharge meldt zich aan.
Waar is de blindgeborene om te zeggen: Jezus heeft mij de ogen geopend!?
Waarom spreekt de man die acht en dertig jaren ziek gelegen had, niet een woord voor Hem, zegt hij niet: Die Jezus heeft mij van mijn langdurig ziekbed opgericht!?
Waarom verheft niet één zijn stem om te getuigen: Ik heb gezien hoe hij Lazarus uit de dood opwekte!?
Waarom zwijgen al die zieken, lammen, blinden, kreupelen, doven, stommen, van de duivel bezetenen, wie Hij volkomen lichamelijk en geestelijk herstel schonk?
Zij laten Hem allen in de steek,
dragen door hun zwijgen tot zijn veroordeling bij.
En Hij, die het land doorging goeddoende, verontschuldigt Zichzelf niet, door te wijzen op al het goede dat Hij deed;
Hij roept geen getuige uit de menigte op.
"Als een schaap dat stom is voor zijn scheerders,
zo deed hij zijn mond niet open".

De rechtspleging gaat door.
Tot driemaal toe spreekt Pilatus, de rechter, het onschuldig uit.
"Heb niets te doen met die rechtvaardige", waarschuwt hem zijn vrouw.
De onschuld van de beklaagde staat onomstotelijk vast.
En dus volgt vrijspraak? Loslating?
Neen, veroordeling! Wegleiding!
"En Pilatus besliste dat hun eis moest worden ingewilligd ... en leverde hem over om gekruisigd te worden".
Wel loslating voor Barabbas, die zijn medemens het leven nam.
Maar wegleiding om gekruisigd te worden voor Hem die doden het leven hergaf.
Zo ontvangt hier het recht een klap in 't aangezicht.
Want de rechter laat bewust het onrecht zegevieren.
Pilatus - rechtsverkrachter!
Alle eeuwen door staat hij nu als zodanig gebrandmerkt.
Tot op de jongste dag.
Dan zijn de rollen omgekeerd.
Dan staat Pilatus voor Jezus.
Pilatus: beschuldigde; Jezus: rechter.
"Wat hebt gij gedaan?" zal ook dan de vraag van de Rechter kunnen zijn.
En Pilatus zal verstommen.
"Gij, rechter, hebt gij recht gesproken?"
Pilatus zal zwijgen, moeten zwijgen!
Dan zal Pilatus' schuld onomstotelijk vaststaan.
Goddelijk recht wordt dan gesproken, zonder aanzien van de persoon geoordeeld.
Dan worden de boeken geopend,
en het andere boek, dat des levens.
"Zou de Rechter van de ganse aarde geen recht doen?"
En als Pilatus' naam niet gevonden wordt in het boek des levens,
volgt onherroepelijk zijn veroordeling,
wordt aan hem naar zuiver recht het doodvonnis voltrokken,
is zijn deel de poel van vuur, dat is de tweede dood.

Tussen beide gebeurtenissen in - Jezus aan het kruis.
Duisternis rondom.
Een angstig zwijgen.
Eén kreet slechts slaakt Hij.
"Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?"
Opnieuw gericht!
Een heilig God toornt en oordeelt over de zonde, rechtvaardig!
En het doodvonnis wordt voltrokken aan Hem,
die tot zonde gemaakt is - hoewel Hij geen zonde gekend heeft - voor ons;
die zelf de zonden in zijn lichaam draagt - al onze zonden;
opdat wij - zondigen – "zouden worden gerechtigheid van God in hem",
opdat wij – schuldigen – "voor de gerechtigheid leven zouden".

Hij alleen draagt het oordeel.
Voor ons bestaat geen oordeel meer.
Hij sterft en smaakt de dood als de bezoldiging der zonde.
En wij zullen leven en niet sterven!

Dank zij U, o offerlam,
die het oordeel op U nam!