"Ik berg uw woord in mijn hart"

J. KLEIN HANEVELD

"Waarmee zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt naar uw woord. Ik zoek U met mijn ganse hart, laat mij niet van uw geboden afdwalen. Ik berg uw woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige" (Psalm 119 : 9-11).

 

Ons pad rein bewaren - of zoals Delitsch vertaalt: "Standvastig te zijn in een reine wandel, hoe is het de jongeling mogelijk?" Hier vinden we het antwoord van God. Niet alleen voor de jongeling en het jonge meisje, maar voor ons allemaal. Alleen door de voortdurende toepassing van het Woord van God op onze wandel en ons leven worden we gereinigd en geheiligd. Aan dat Woord moeten we ons hele leven toetsen. Niet wat wij denken is van belang, niet wat ons geweten ons voorschrijft of verbiedt, is normgevend. Alleen wat Gods Woord zegt, is beslissend. "Alle Schrift is van God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk ten volle toegerust" (2 Tim. 3 :16).

 

Die Schrift is er niet in de eerste plaats om ons in staat te stellen anderen te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen. Nee, het gaat om ons zelf - om mij zelf! De Schrift is gegeven om mij te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen. Wij zelf worden aangesproken door het Woord van God. Het gaat er bij het lezen van de bijbel niet in de eerste plaats om verstandelijke kennis te vergaren. In vers 11 van Psalm 119 lezen we niet dat de psalmdichter zegt: "Ik berg uw Woord in mijn hoofd", maar: "Ik berg uw woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige".

Uit het hart zijn de uitgangen des levens. Het hart is de centrale van het geestelijk leven. Het is de zetel van de menselijke aandoeningen en drijfveren. Daarom is het van de grootste betekenis wat in het hart de faktor is, die het geheel beheerst. De relatie tussen God en mens voltrekt zich in het hart van de mens. Met het hart gelooft men en in het hart van de gelovige woont Gods Geest (2 Kor. 1 :22). In het hart moet het Woord van God zijn plaats hebben. En die plaats moeten wij het geven. Het beste wat God ons heeft toevertrouwd - en dat is zijn heilig Woord - moet zijn plaats hebben in de beste plaats die wij hebben - en dat is in ons hart.

 

Van de Heer Jezus lezen we dat profetisch van Hem gezegd wordt in Psalm 40: "Uw wet is in mijn binnenste". Te doen wat God wilde, was het enige doel in zijn leven op aarde. Er gaat aan vooraf: "Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God".

Is het ook ónze behoefte de wil van God te leren kennen en die dan ook te doen? Die wil van God leren we kennen in de bijbel. Daarvoor is Gods Woord ons gegeven. Daarin worden ons niet alleen feiten meegedeeld, die we op geen andere wijze zouden kunnen weten, maar we leren er heel in het bijzonder ook Gods wil voor ons leven door kennen. Het doel van die kennis van Gods Woord is ons op te wekken tot morele actie. De waarheid, zoals die in de Schrift geopenbaard is, is zedelijk van aard en richt zich niet alleen op het verstand, maar ook op de wil. Ze maakt aanspraak op de hele mens.

De Heer Jezus zegt in Joh. 7 :16, 17: "Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft. Als iemand zijn wil doen wil, die zal van deze leer erkennen of zij uit God is, dan of Ik uit Mijzelf spreek". Dat wil zeggen dat alleen wanneer de wil omgebogen is tot God om zijn wil te doen, ons verstand verlicht is, zodat we Gods Woord kunnen verstaan.

Het beste wat ooit van een gelovige gezegd kan worden als getuigenis over zijn leven is, dat hij de wil van God gedaan heeft. Dat druist heel vaak in tegen onze eigenwil en onze eigen verlangens. De Heer Jezus is ons volmaakte voorbeeld. Hij was de volmaakte Dienstknecht. Hij was van de Vader neergedaald, niet opdat Hij zijn eigen wil zou doen, maar de wil van zijn Vader die Hem gezonden had. Hebben wij ook die gezindheid? Doen we de wil van God, wat die wil ook zijn moge?

 

"Is het nu zo erg te trouwen met een ongelovig meisje, met een ongelovige jongen? Wie weet, wil de Heer me wel gebruiken om de ander tot zegen te zijn". Maak jezelf niets wijs! Gods Woord is in dit opzicht bijzonder duidelijk: "Vormt geen ongelijk span met de ongelovigen". Begin er dan niet mee. Laat het niet zo ver komen. Breek een begonnen kennismaking af. Niemand gaat ongestraft tegen Gods uitdrukkelijke wil in.

 

"Is het nu zo erg onbekeerde vrienden of vriendinnen te hebben?" Gods Woord zegt dat vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is. En: verkeerde omgang bederft goede zeden. Die wereld waarover de bijbel spreekt, is niet alleen de wereld van oplichters, geweldplegers, ontucht en zedeloosheid in zijn grofste vorm, waarvan een fatsoenlijk mens zich afwendt, maar ook de wereld van brave, oppassende mensen, die ieder het zijne geven. Maar die God niet kennen en die de Heer Jezus niet liefhebben. Met die wereld komen we het meest in aanraking. Van die wereld zegt God dat we haar niet zullen liefhebben. Het is die wereld, die Gods Zoon verworpen heeft. Met die wereld mogen we geen gemene zaak maken, want dan zijn we collaborateurs. God zal eenmaal die wereld oordelen en daarom kunnen wij geen gemeenschap hebben met haar boze werken.

"Gij geheel anders; gij hebt Christus leren kennen"; zo vertaalt het N.B.G. vers 20 van Efeze 4. Een gelovige is anders dan een wereldling door het feit dat hij Christus heeft leren kennen. Hij is van de duisternis overgegaan in het licht, en welke gemeenschap heeft de duisternis met het licht? Is het aan ons te zien dat wij anders zijn? Zijn wij anders en doen wij anders dan de wereld? Of zien wij er werelds uit en doen met de wereld mee? Stellen wij zelf de normen vast aan de hand van Gods Woord of laten wij ons door de wereld de wet voorschrijven? Die wereld begint er steeds minder normen op na te houden. Alle normen zijn bezig te vervagen. Denk eens aan de mode. Wie een beetje op de hoogte is, weet dat de damesmode gedecreteerd wordt door de zogenaamde modekoningen in Parijs. Zo noemt men ze, maar in werkelijkheid zijn het gewoon figuren uit de onderwereld en voor een deel homofilen en sexueel gestoorden. En zouden christenvrouwen en gelovige jonge meisjes zich door deze lieden laten voorschrijven hoe ze zich hebben te kleden? Zouden ze zich kritiekloos een mode laten voorschrijven, die zonder meer schaamteloos genoemd moet worden?

 

Enige tijd geleden stond er in de krant een interview met een jonge Nederlander die de eerste prijs gewonnen had op een internationaal modefestival. Hij zei: "De door mij ontworpen kleding voor vrouwen en meisjes is sexueel gericht. Sex is volgens mij de basis van onze maatschappij en daarmee hangt de mode samen. De normen zijn de laatste jaren snel veranderd en de kleren zijn sexiër geworden". Hiermee wordt niets nieuws beweerd, want iedereen kan het om zich heen constateren. Opvallend is alleen de opmerking dat de normen snel aan het veranderen zijn. Dat zegt niet een ouderwetse christen, zo'n conservatieveling, niet een man van de vorige generatie, maar een jongeman van 21 jaar, die geen christen is. Men wil geen normen meer! Het is de geest die we profetisch aangeduid vinden in Psalm 2: "Laat ons hun banden (de banden van een christelijke moraal) verscheuren en hun touwen van ons werpen". De mens voelt zich mondig en laat zich de wet niet meer voorschrijven door een zogenaamd christelijke cultuur en door christelijke fatsoensnormen. Moeten we daaraan meedoen? Is dat "zoals vrouwen betaamt, die belijden godvrezend te zijn"? (1 Tim. 2 : 10).

 

We gaan nog verder. Tegenwoordig hoort men zelfs in de christenheid het advies geven aan jonge mensen: "Ach, je hebt recht op de liefde, je hoeft heus niet tot het huwelijk te wachten. Je hoeft je ook niet te binden aan één. je hebt de sexualiteit toch gekregen? Die mag je gerust uitleven, dat behoort ook bij het lichaam, net als eten en drinken. We leven in een andere tijd en hebben allerlei taboes over boord geworpen. Al die ouderwetse regels van vroeger!"

Jongemensen, wees op je hoede! Het is de duivel zelf, die daar achter staat. Gods normen zijn niet veranderd. Gods Woord blijft van kracht ook in onze tijd. Niet wat mensen zonde noemen is zonde, maar wat God in zijn Woord zonde noemt, is zonde.

"Waarmee zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt naar uw Woord".

Natuurlijk kunnen er ook omstandigheden en situaties in ons leven zijn, waarin we voor een beslissing staan en waarvoor we niet onmiddellijk in Gods Woord het juiste antwoord kunnen vinden. Dan moeten we op de knieën! Gods aangezicht zoeken! En daarna luisteren naar de Heer en op Hem wachten. Niet zelf een beslissing nemen en dan vragen of de Heer ons daarbij zijn zegen wil geven. We moeten Hem de beslissing laten nemen. Dan pas zijn we zeker van zijn goedkeuring en zegen.

Geven we de Heer gelegenheid tot ons te spreken? Of is ons gebed een alleenspraak, een monoloog? Is ons leven zo overvol en bezet, zo gehaast en gejaagd, dat we Gods stem niet horen? Is onze ziel stil tot God? Kennen we de stilte in ons leven? En zoeken we dan bewust de gemeenschap met de Heer? Weten we wat het is: gemeenschap te hebben met de Heer? "Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij wandelen in de duisternis, dan liegen wij en doen de waarheid niet" (1 Joh. 1 :6). Alleen in zijn gemeenschap leren we zijn wil kennen en maakt Hij ons zijn gedachten openbaar. Dan wandelen we in het licht. Dan zijn we vervuld van de kennis van zijn wil. Dan zijn we in staat vaste schreden te zetten op de weg die we gaan moeten. Die misschien niet de weg is, die we zelf gekozen zouden hebben. God zegt: "Uw wegen zijn niet mijn wegen". Maar voor het kind van God kunnen Gods wegen zijn wegen worden. "Leer mij, HERE, uw weg, opdat ik in uw waarheid wandele" (Psalm 86 : 11).

Laat daarom de bede van Psalm 139 de onze zijn en blijven:

"Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart,
toets mij en ken mijn gedachten;
zie, of bij mij een heilloze weg is,
en leid mij op de eeuwige weg".