Wat getuigt de bijbel van zichzelf?

door H.L HEIJKOOP

 

Niet af- of toedoen

We kunnen het beste de bijbel zelf aan het woord laten, en beginnen daarbij met het laatste bijbelboek:

"Ik betuig aan een ieder die de woorden der profetie van dit boek hoort: Als iemand aan deze dingen toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen die in dit boek beschreven zijn; en als iemand van de woorden van het boek van deze profetie afneemt, God zal zijn deel afnemen van de boom des levens en van de heilige stad, die in dit boek beschreven zijn" (Openb. 22 :18, 19).

Dit verbod betreft hier speciaal het boek "De Openbaring". Maar als het geldt voor deze speciale profetie, dan heeft het ook kracht wat de profetie in het algemeen betreft! En als beginsel is het van toepassing op het totaal van de Goddelijke openbaring, dus op de hele Schrift.

Een dergelijke uitspraak komt trouwens op meer plaatsen in de bijbel voor en wel in Deut. 4 : 2; 12 : 32; Jerem. 26 : 2; Spr. 30 : 5, 6. Deze klemmende vermaningen om niet toe te doen en niet af te doen, tekenen wel bijzonder de verhevenheid van het Woord van God.

De Schriften

We willen in dit verband stilstaan bij de begrippen "de Schrift" en "de Schriften". Het eerste is een totaalbegrip en duidt het hele Woord van God aan. Het laatste geeft weer, dat de Schrift uit onderdelen, geschriften, bestaat. De joden verdeelden het oude testament in:

a) de wet, b) de profeten, c) de psalmen of andere schriften. Zie bijvoorbeeld: Luk. 24 :27, 44. Daarbij hebben we te bedenken dat de geschiedkundige boeken: Jozua, Richteren, Samuël en Koningen onder de profeten vielen.

Het is van groot belang de waarde van de uitdrukking "Schrift" na te gaan. Er zijn heel wat woorden van God nooit schriftelijk vastgelegd, zoals er woorden en werken van de Heer Jezus niet in de evangeliën staan opgetekend. Deze zijn dus nimmer Schrift geworden. De waarde van dit geschreven woord, van deze schriftelijk vastgelegde openbaring van God, blijkt heel duidelijk uit een gezegde van de Heer tot de joden. Eerst zegt de Heiland: "Want als gij Mozes geloofdet, zoudt gij mij geloven; want hij heeft over mij geschreven" (Joh. 5 : 46). Als ze de mededelingen van Mozes aangaande de Messias niet aannemen, hoe zullen ze dan geloven in Hem, die er de vervulling van is! Dan vervolgt de Heer echter met:

"Maar als gij zijn schriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?"

Hier stelt de Heer het geschreven woord van Mozes hoger dan zijn gesproken woorden. Van zijn eigen woorden getuigt Hij: "De woorden die ik tot u spreek, spreek ik niet uit mijzelf" (Joh. 14 : 10). Terecht zegt br. Darby dan ook dat er geen uitspraak is, waarin meer heerlijkheid en gezag aan het geschreven woord wordt toegekend, dan dit woord van Christus.

Nauw hiermee verbonden is de wijze waarop Christus over de Schrift spreekt en hoe Hij de Schrift gebruikt.

 

Het getuigenis van Jezus Christus

Hoe heeft de Here Jezus het oude testament beschouwd en gehanteerd? Op zichzelf is dit een doorslaggevende faktor voor onze beschouwing. Want wie kan er met meer gezag, met meer kennis van zaken spreken dan Hij? Hij kon zeggen: "wij spreken wat wij weten". En dat niet alleen, maar alles wat de Heer deed en zei, gebeurde in volle gemeenschap met zijn Vader in de hemelen (zie Joh. 7 : 16; 8 : 28; 12 : 49, 50).

Dit geldt dus ook als de Heer spreekt over het oude testament. Wie zegt, dat Christus Zich in zijn houding ten opzichte van de Schriften aangepast heeft aan opvattingen van zijn tijd, maakt bovenstaande uitspraken tot een aanfluiting.

Bij zijn terechtwijzing van schriftgeleerden, farizeeën en sadduceeën, zijn onderwijs aan de schare, of de mededelingen in de engere kring van de discipelen, altijd handhaaft Hij het gezag van de Schrift. Bij elk gesprek, bij elk twistpunt heeft de Schrift het laatste woord.

Van de wet en profeten getuigt Hij: "Want voorwaar, ik zeg u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niet één jota of één tittel van de wet voorbijgaan, totdat alles is geschied" (Matth. 5 : 18). Het kleinste letterdeel staat er dus niet voor niets. Er is moeilijk een tekst te vinden die het gezag van de Schrift, wat de details betreft, zo hoog aanslaat als deze.

 

Christus en Satan

Een bijzondere vermelding verdient de wijze waarop de Heer Jezus tijdens de verzoeking in de woestijn de satan afwijst. Ook hier beroept Hij Zich op de Schriften. En dan nog wel op het boek Deuteronomium, dat het meest aangevallen geschrift van de pentateuch is. Hier vervalt het argument van aanpassing geheel. Hier behoefden geen Schriften aangehaald te worden, die niet een geheel zuivere weergave verschaffen zouden. Hij, de Zoon van God, kon toch met zijn eigen woord de verleider wel afwijzen? Zo gebeurt het echter niet. Op elke verleiding van Satan antwoordt de Heiland met: "Er staat geschreven". We zien hier hoe effektief het Woord van God als zwaard werkt. Eén enkel woord, één tekst uit de Schrift is voor de Heer voldoende om de satan af te wijzen. En dat niet alleen, het is ook voor Satan voldoende. Hij ging weg en had geen weerwoord meer. Dat is het gebruik dat de Heer Jezus, de Zoon van God, Schepper van hemel en aarde, maakte van het Woord. Als iemand het Woord van God kende, was Hij het toch. Hij noemt het in Openb. 3: "Mijn Woord" en in Joh. 14 :24: "Wie mijn woorden verwerpt".

 

Het getuigenis van de apostelen

Naast het getuigenis van de Heer Jezus over het oude testament, hebben we dat van de apostelen.

Petrus schrijft:

"Weet dit voor alles, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging toelaat. Want de profetie werd vroeger niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen Gods hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken" (2 Petr. 1 : 20, 21).

Hier vinden we een duidelijke vermelding dat de profetie geïnspireerd is. Daarbij moeten we bedenken, dat voor een Israëliet de geschiedkundige boeken Jozua tot en met Koningen, behoorden tot de afdeling profeten van het oude testament. Verder dat een man als David in de psalmen als profeet spreekt. Zelfs Abraham wordt een profeet genoemd. We mogen deze uitspraak dus beslist niet beperken tot wat wij nu profetie noemen, met andere woorden: de boeken Jesaja tot en met Maleachi.

Paulus getuigt:

"Alle Schrift is van God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid" (2 Tim. 3 : 16).

Petrus noemt de mensen die de profetie uitspraken "heilige mensen", Paulus zegt in vs. 15 hetzelfde van de Schriften: "heilige Schriften". Deze Schriften vat hij in het laatste vers samen met. "Alle Schrift". Dit omvat dus niet alleen de profetie (hoe ruim ook genomen), maar het hele oude testament. Het laatste vers luidt letterlijk: "Alle Schrift God-ingegeven en nuttig …".

 

Getuigenis in het nieuwe testament over nieuwtestamentische geschriften

Petrus rekent de brieven van Paulus tot de "Schriften". Dit blijkt uit 2 Petr. 3 :15, 16.

"En acht de lankmoedigheid van onze Heer voor behoudenis, zoals ook onze geliefde broeder Paulus, naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft; evenals ook in alle brieven, waarin hij over deze dingen spreekt, waarvan sommige moeilijk te verstaan zijn, die de onwetenden en onstandvastigen verdraaien, zoals ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf".

Daarbij valt nog op te merken dat het woord door "schriften" vertaald, alleen gebruikt wordt voor de Schriften van God en nooit voor andere dokumenten. Hetzelfde geldt voor 2 Tim. 3 :16 en andere plaatsen.

 

Ook Paulus rekent nieuwtestamentische geschriften tot de "Schriften". Het bewijs hiervoor levert Rom. 16 : 25, 26 :

"Hem. nu die machtig is u te bevestigen, naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, volgens de openbaring van de verborgenheid, die in de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest, maar die nu is geopenbaard, en die door profetische Schriften, naar het bevel van de eeuwige God, tot geloofsgehoorzaamheid onder alle volken bekend is gemaakt".

Dit is een buitengewoon sterk getuigenis. Van zijn prediking zegt dezelfde apostel:

"Dat gij, toen gij van ons het woord van de prediking Gods hebt ontvangen, het hebt aangenomen, niet als een woord van mensen, maar, wat het in waarheid is, als Gods woord, dat ook werkt in u die gelooft" (1 Thess. 2 : 13).

Het slot van de Romeinenbrief geeft aan, dat het evangelie en dan nog wel de speciale openbaring die Paulus gegeven is: "mijn evangelie", eveneens en met hetzelfde gezag in schriftelijke vorm is bekend gemaakt. Paulus predikte dus niet alleen Gods woord, zijn brieven zijn eveneens Gods woord.

 

Goddelijke openbaring

Het Woord van God begint in Genesis 1 : 1 met: "In het begin schiep God hemel en aarde". Wie is God? God geeft geen verklaring van wie Hij is. God is God en het schepsel heeft dat te aanvaarden. Hij spreekt en als God ons zijn Woord geeft, hebben wij ons hoofd eerbiedig te buigen en te luisteren: "Spreek Heer, want uw knecht hoort".

Maar God heeft aan ons, die zijn kinderen geworden zijn, in zijn oneindige genade zijn hart geopenbaard. We zingen in een lied: "Al wat in uw harte woont, hebt Gij mij in het woord getoond" en dat berust op wat de Schrift zegt, namelijk:

"Alles wat ik van mijn Vader gehoord heb, heb ik u bekend gemaakt" (Joh. 15 :15) en:

"De Geest der waaarheid zal u in de hele waarheid leiden" (Joh. 16 :13).

Hoe deze openbaring, het doorgeven en het aannemen ervan plaatsvinden, lezen we in 1 Kor. 2 : 7 -16.

In het voorafgaande gedeelte laat de apostel zien hoe het voor de mens onmogelijk is om door middel van wijsheid, met behulp van zijn intellekt God te leren kennen. God heeft in zijn wijsheid die weg afgesloten. Om God te leren kennen is de mens afhankelijk van de dwaasheid van de prediking. De apostel spreekt wel wijsheid, maar een wijsheid die niet van deze wereld is. Wat die wijsheid inhoudt is niet door waarneming te verkrijgen: "Wat geen oog heeft gezien …".

Het voorgeslacht, of wel de historie, heeft het ook niet bekend gemaakt: "Wat geen oor heeft gehoord …" De menselijke wijsbegeerte heeft het evenmin aan het licht gebracht: "Wat in geen mensenhart is opgekomen".

Hoe is het dan wel te verkrijgen?

"Maar God heeft het ons geopenbaard door zijn Geest, want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten van God".

Zoals de menselijke geest het innerlijk van de mens kent, zo kent de Geest van God het innerlijk van God. En zo kan de apostel getuigen:

"Want wij hebben niet ontvangen de geest van de wereld, maar de Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons door God geschonken zijn".

Openbaring is één ding, mededeling is een tweede. De openbaring kan zuiver zijn, maar is de mededeling dat ook? Ja, want hiervoor heeft God gewaakt. Paulus vervolgt:

"Hiervan spreken wij ook, niet met woorden, die menselijke wijsheid leert, maar die de Geest leert, geestelijke dingen door geestelijke woorden mededelende".

Wij hebben in de bijbel geen uitgewerkte beschrijving wat inspiratie is, hoewel het feit van inspiratie meerdere malen vermeld wordt. Deze tekst komt er echter zeer dicht bij en vertelt ons dat de Geest de woorden leerde en dat deze woorden een geestelijke betekenis hebben.

De natuurlijke mens is de niet-wedergeboren mens, die dus alleen beheerst wordt door zijn natuurlijk leven. Zo iemand kan de gedachten van God niet verstaan. Maar dit wil niet zeggen, dat iedere wedergeborene geestelijk is en de gedachten van God kan begrijpen. Hier doen zich twee mogelijkheden voor. Een "geestelijk mens" is hij, die beheerst wordt door het nieuwe leven in hem en door de Heilige Geest die in hem woont. Maar niet iedere wedergeborene is geestelijk. 1 Kor. 3 : 3 spreekt over gelovigen die "vleselijk" waren.

 

Een sleutel voor het verstaan

Een sleutel die daarbij hoort om het Woord van God te verstaan, geeft de Heer Jezus Zelf in Joh. 7 :17:

"Als iemand zijn wil doen wil, die zal van deze leer erkennen, dat zij uit God is".

Dit is een absolute voorwaarde voor het verstaan. God geeft geen licht aan iemand in wiens hart niet de volkomen bereidheid is om alles te doen wat Gods Woord hem openbaart. God geeft geen licht om er mee te schitteren, maar om gehoorzaam te zijn. Als deze bereidheid niet aanwezig is, zal men nooit Gods Woord begrijpen.

Daarbij komt nog een punt, waarvoor we terug moeten naar 1 Kor. 1. Daar wordt gezegd in vers 18:

"Want het woord des kruises is voor hen, die verloren gaan dwaasheid".

In vers 19: "Ik zal de wijsheid van de wijzen doen vergaan, en het inzicht van de verstandigen zal ik teniet doen".

In vers 20: "Heeft God niet de wijsheid van de wereld tot dwaasheid gemaakt? Want daar volgens het bestel van Gods wijsheid de wereld niet door de wijsheid tot kennis van God is gekomen, heeft het God behaagd door de dwaasheid van de prediking te behouden hen die geloven".

God heeft de mens geschapen als een drieëenheid. Hij heeft een ziel, dat is de zetel van de persoonlijkheid, van het ik. Hij heeft een geest en hij heeft een lichaam. Het lichaam is het instrument waardoor de ziel en de geest zich openbaren, die kunnen het namelijk niet rechtstreeks. De geest is het hogere deel van de mens, wat hem in belangrijke mate onderscheid van de dieren. De dieren zijn ook levende zielen, maar ze zijn het op een andere wijze geworden. God heeft de dieren als levende zielen geschapen. De mens is een levende ziel geworden, doordat God de levensadem in hem blies.

Maar daarnaast bezit de mens een geest, die de dieren niet hebben. Dat is het hogere deel van de mens, waarmee het intellekt in verbinding staat en waardoor hij in verbinding kan komen met God. God heeft de mens dat geschonken opdat hij Hem met inzicht zou kunnen dienen. Nu echter de mens zijn verstand gebruikt heeft, niet om God te dienen, maar zich boven God te stellen en God te oordelen, zodat hij zelfs tot de uitspraak gekomen is: Er is geen God (Ps. 14), heeft God als het ware een slagboom opgericht en gezegd: Nooit zal een mens door zijn intellekt, door zijn geest, Mij leren kennen, of mijn gedachten leren verstaan. Dat kan alleen door de Heilige Geest en het nieuwe leven dat hij in de wedergeboorte krijgt. Maar de wijsheid van deze wereld heeft God tot dwaasheid gemaakt.

 

Inspiratie

Nergens in de Schrift vinden we een definitie van inspiratie. Hoe zouden wij dan nu een theorie over inspiratie kunnen opstellen. Daarvoor zouden we zelf de ervaring van inspiratie hebben moeten meemaken. Zo min we de wedergeboorte door de Heilige Geest kunnen definiëren, zo min kunnen we de inspiratie door de Heilige Geest definiëren. Beide zijn echter op te merken als feit. En het feit van de inspiratie vinden we de hele Schrift door.

Daarbij valt de nadruk niet zo zeer hierop, dat de schrijvers geïnspireerd werden, als wel dat hun geschriften geïnspireerd zijn.

De schrijvers werden namelijk op een bepaald ogenblik, voor een bepaalde tijd geïnspireerd, hun geschriften zijn het echter altijd. De schrijvers faalden als mens dikwijls in hun privéleven, maar wat ze schreven onder leiding van de Geest is onfeilbaar.

Hoe is het dan echter te verklaren dat bijvoorbeeld de stijl van de brieven van Johannes zo geheel anders is dan die van Petrus of van Paulus? Een illustratie die dit het duidelijkst verklaart is de volgende:

Veronderstel dat een veelzijdig musicus diverse instrumenten gaat bespelen. Elk instrument geeft de muziek weer, die de musicus speelt en zoals hij die speelt. Maar de piano geeft geen orgelklank en de trompet niet het geluid van de fluit.

De idee van mechanische inspiratie, waarbij de persoonlijkheid van de schrijver zou zijn uitgeschakeld en hij tot een automaat verlaagd wordt, is vreemd aan de Schrift. Anderzijds blijkt uit Matth. 5 :18 en 1 Kor. 2 : 13 dat de inspiratie zich uitstrekt tot de woorden en zelfs tot onderdelen er van. Hoe dit kan? Een woord van de Heer in ander verband geuit, zal hier licht op werpen.

"Maar wanneer zij u overleveren, weest niet bezorgd hoe of wat gij spreken zult; want het zal u op dat ogenblik gegeven worden wat gij spreken zult; want niet gij zijt het die spreekt, maar het is de Geest van uw Vader, die in u spreekt" (Matth. 10 : 19, 20).

Als dit geldt voor de gelovige die verantwoording van zijn geloof moet afleggen, zou dat dan voor God niet mogelijk zijn als Hij speciaal zijn gedachten wil meedelen in zijn geschreven Woord, dat de grondslag is van zijn hele openbaring tot de mensen en waarin Hij zijn gedachten aan de mens meedeelt?

 

De kracht van het Woord

Ten slotte nog een enkel woord over de kracht van Gods Woord. Daarvan lezen we in Hebr. 4 : 12, 13:

"Want het woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en dringt door tot verdeling van ziel en geest, zowel van gewrichten als van merg, en is een oordeelaar van de gedachten en overleggingen van het hart. En geen schepsel is voor Hem onzichtbaar, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met wie wij te doen hebben".

Dat is het Goddelijk getuigenis over het Woord. Het dringt door niet alleen tot het hart. Dat doet het ook, want het is een oordeelaar van de gedachten en overleggingen van het hart. Het ontdekt dus de achtergrond van onze woorden, want het beoordeelt onze gedachten. "Gedachten zijn tolvrij" zegt de mens, maar Gods Woord zegt wat anders. Het Woord gaat echter nog verder, het proeft zelfs de bronnen waaruit onze gedachten voortkomen. Of ze uit de ziel voortkomen, de zetel van de gevoelens en hartstochten, of uit de geest, de zetel van het intellekt.