J. VAN DER BIJL
Na de bespotting werd de Heer Jezus weggeleid om gekruisigd te worden. Het Lam werd ter slachting geleid, naar de heuvel Golgotha, even buiten Jeruzalem gelegen. Jeruzalem doodt de Profeet, die tot haar gezonden was. In de wet stond dat het zondoffer buiten de legerplaats gebracht moest worden (Lev. 4 :21). De wet werd vervuld, want "van de dieren, waarvan het bloed voor de zonde door de hogepriester in het heiligdom gedragen wordt, daarvan worden de lichamen buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden" (Hebr. 13 : 11, 12). Daar was zijn plaats. Daar is onze plaats, want de gelovigen die weten verbonden te zijn met een verworpen Christus, gaan tot Hem uit buiten de legerplaats. Daar is smaad aan verbonden, maar … Hij is daar! De wet bepaalde ook nadrukkelijk: ter plaatse waar het brandoffer geslacht wordt, zal ook het zondoffer geslacht worden voor het aangezicht des Heren (Lev. 6 : 25). Alles wat in de typen afgebeeld werd, vond nauwkeurig zijn vervulling, zodat we in alle vier de evangeliën dan ook lezen van de plaats Golgotha of Schedelplaats geheten. Op die plaats werd het ware offer in al zijn facetten gebracht. Daar is het keerpunt van de wereldgeschiedenis.
Deze heuvel heeft enigszins de vorm van een schedel, vandaar de naam, die bijzonder sprekend aangeeft dat de Vorst des levens hier het rijk van de dood betrad.
In de synoptische evangeliën lezen we uitdrukkingen als: "Zij kwamen aan de plaats" of: "Zij brachten hem" en in alle drie wordt over Simon van Cyréne gesproken. Hoe heel anders is de beschrijving van het laatste evangelie: "En hij, zijn kruis dragend, ging uit naar de plaats" (Joh. 19 : 17).
De uitvoerders van het vonnis verdwijnen totaal uit het beeld, evenals Simon, de kruisdrager. We zien hier Jezus alleen. Hij had het initiatief: Hij ging uit en Hij droeg zijn kruis, omdat Hij het Zelf zo wilde. Van Petrus heeft de Heer later gezegd: Een ander zal u brengen, waarheen gij niet wilt (Joh. 21 : 18). Als deze discipel met zijn dood God verheerlijkt heeft (vs. 19), hoe oneindig veel meer dan de Meester, die ging waarheen Hij Zelf wilde - naar Golgotha! Absoluut vrijwillig heeft Hij Zich opgeofferd voor het aangezicht des Heren.
Naar 't vloekhout richttet Gij uw schreden,
gelijk een schaap ter slachtbank gaat.
Hoe naam'loos veel hebt Gij geleden
voor al 't door ons bedreven kwaad.
Zelf zijn kruis dragend, zoals de anderen die dit lot ondergingen, heeft de Heer Jezus Jeruzalem verlaten. Van toen af verdiende deze stad de naam Sodom en Egypte (Openb. 11:8). Onderweg naar Golgotha is de Heer lichamelijk onder de last van het zware hout bezweken. Volgens de overlevering zou de Heer een paar maal gevallen zijn; de Schrift vermeldt daar niets van. Is de werkelijkheid, ons door het geïnspireerde Woord overgeleverd, niet erg genoeg? De fantasie van de mens hoeft er niets aan toe te voegen. Zoveel had de Heer reeds te verduren gehad, dat Hij totaal uitgeput was. En het ergste moest nog komen! De soldaten dachten er niet aan een hand uit te steken, al zagen ze wel dat het zo niet langer ging. Was er geen vrijwilliger? Waar was Simon Petrus, die zich bereid verklaard had met de Heer in de dood te gaan? (Luk. 22:33). De grote, trouwe Helper van duizenden, had geen helper. Hoe zwaar was deze via dolorosa! Een andere Simon moest gedwongen worden tot hulp. Deze Simon had in Cyréne (Noord-Afrika) gewoond, maar was blijkbaar teruggekeerd naar zijn vaderland, waar hij een akker buiten Jeruzalem bezat.
Hij was naar zijn land geweest en juist weer op weg naar huis, toen de Romeinse soldaten hem dwongen het kruis van één der drie veroordeelden te dragen. Zo is Simon van Cyréne, geheel tegen zijn wil, achter Jezus naar Golgotha gegaan, met Zijn kruis op de schouder. Nooit had hij kunnen denken dat zijn ochtendwandeling zo zou verlopen. Deze man, "een zekere Simon van Cyréne", was blijkbaar een volslagen vreemde voor de discipelen en zou het misschien ook gebleven zijn, als hij op die bewuste vrijdag niet voor dat onaangename werk opgevorderd was. Waarom moet ik nou juist zo iets tegenkomen? zal hij zich eerst wel afgevraagd hebben. Wij kennen die vraag uit eigen leven. Wat een pech, zuchten we dan. "Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de Here bestiert zijn gang" (Spr. 16 : 9). Dat was voor Simon bijzonder gelukkig, en dat is het voor ons net zo goed (Rom. 8 : 28). De dienst die hij tegen zijn zin voor de Heer moest verrichten, is rijk beloond. Want Markus (als het om dienst gaat, besteedt hij daar extra aandacht aan) noemt hem de vader van Alexander en Rufus. Hij is dus geen onbekende gebleven voor de christenen. Dat geeft ons vrijmoedigheid om de oude traditie voor waar te houden, dat Simon van Cyréne tot geloof gekomen is, een echte navolger van Christus. De zoon Alexander kan wel de persoon uit Hand. 19:33 geweest zijn, maar deze naam kwam sinds Alexander de Grote vrij veel voor. Meer zekerheid geeft Rom. 16:13, waar mogelijk de andere zoon Rufus bedoeld wordt, want verder komt deze naam niet voor. En van Rufus schrijft Paulus: "De uitverkorene in de Heer, terwijl zijn moeder ook een moeder voor Paulus geweest is." We mogen dus aannemen dat Simon van Cyréne met zijn huis behouden geworden is. Achteraf mogen we zeggen: wat een zegen voor hem, dat hij op die goede vrijdag gedwongen werd om achter de Heer Jezus het kruis te dragen. Simon heeft geleerd: ik was maar een kleine kruisdrager Christus is de Grote Kruisdrager; ik droeg zijn kruis, maar Hij droeg mijn kruis; ik had slechts een houten kruis te dragen, maar Hij torste het kruis van mijn zonden - en dat was oneindig veel zwaarder. Later heeft hij, niet gedwongen maar vrijwillig als een goed discipel, het kruis opgenomen om de Heer te volgen. De Heer roept het ook ons toe: "Neem het kruis op en volg mij" (Mark. 10:21). Dat kruis is nooit te zwaar! En wat een verschil: we volgen Hem niet naar Golgotha, maar naar het vaderhuis!
Hij gaat mij voor - ik volg alleen.
Zijn rijke zegen stroomt verborgen;
Hij schraagt mij onder 't zwaarste kruis;
Hij leidt mij naar de eeuw'ge morgen;
Hij voert mij naar het vaderhuis.
Voortgaande op de weg naar Golgotha, heeft de Heer Jezus de grote menigte van het volk en van vrouwen, die Hem volgden, toegesproken. Het leed dat over Hem kwam, verhinderde Hem niet om begaan te zijn met het lot van het joodse volk. Welk een hart vol liefde had Hij om zelfs onder deze omstandigheden hen, die Hem verloochend hadden, nog ernstig te waarschuwen. Zoals reeds meer gezegd, vinden we deze gebeurtenis alleen in het evangelie naar Lukas, omdat hier de Zoon des mensen getekend wordt in zijn liefde voor het verlorene.
Vooral vrouwen, in sentimentele bewogenheid over die arme Jezus van Nazareth, die toch zo veel lijden en ellende te verduren had, liepen wenend achter Hem aan. Het "ach en wee" was niet van de lucht.
De Heer heeft zelfs deze gelegenheid benut om hen op te roepen tot bekering. De dochters van Jeruzalem moesten geen medelijden hebben met Hem, maar met zichzelf en hun kinderen. Een oordeel van God zou over hen komen in de verwoesting van Jeruzalem en dat zou zo verschrikkelijk zijn, dat kinderloze vrouwen (anders een schande in Israël) dan gelukkig zouden zijn. De terreur zou dermate woeden, dat men zou verkiezen onder neerstortende bergen bedolven te worden, zoals voorzegd in Hosea 10 : 8.
Hoe heeft de Heer Jezus in deze laatste uren de inwoners van Jeruzalem met klem nog gewezen op het grote gevaar, dat hen boven het hoofd hing. Laten wij deze laatste dagen gebruiken om de mensen te waarschuwen voor de komende toorn, waarvan alleen Jezus redden kan. Tot slot gebruikte de Heer een beeld, dat huiveringwekkend duidelijk is: Want als zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre gebeuren? Levend, groen hout is heel lastig te verbranden, maar dood, verdord hout staat in een ogenblik in lichtelaaie. Dat groene hout, vol Goddelijk leven, is de Heer Jezus Zelf. En toch kwam dit oordeel over Hem. Hoe oneindig veel erger moest het dan zijn voor het dorre hout, dat is het joodse volk, dat als geheel totaal zonder leven was? Als dit het deel was van de Rechtvaardige, wat zou er dan niet gebeuren met hen, die verraders en moordenaars van Hem geworden zijn?
De Heer Jezus had het medelijden van de dochters van Jeruzalem niet nodig, maar omgekeerd: zij hadden zijn medelijden nodig.
Dit wenen van Jeruzalem over Jezus was niet echt. Maar hoe echt, oprecht en terecht was het wenen van de Heer over Jeruzalem!
De mensen waren oppervlakkig ontroerd over de gevolgen van de zonde, maar ze betreurden niet de zonde zelf van de verwerping van hun Messias. Ook nu zijn er mensen tot tranen geroerd als ze bij het lijden van de Heer bepaald worden, bijv. bij het luisteren naar de Mattheüs-Passion. Ook nu treurt men over de rampzalige gevolgen van de zonde (ziekte, honger, oorlog). Maar als men er niet toe komt over zichzelf te wenen, de zonde te betreuren. dan zullen die tranen geen mens redden.
De Heer Jezus was en is nog altijd bereid vergeving en vrede te schenken aan ieder die zijn zonde belijdt en gelooft dat Hij in zijn plaats het oordeel onderging.
Wee hem, die op deez' aard vol lijden,
in deez' woestijn vol rouw en smart,
nog immer doolt, van U gescheiden,
geen ruste vond voor 't zondig hart.
Maar zalig hij, die in Uw armen,
Heer Jezus, eeuw'ge vrede vond!