H. WILTS
De Heer heeft Saulus van Tarsen niet alleen op een bijzondere wijze tot bekering geroepen, maar hem daarna ook een zeer bijzondere opdracht gegeven.
Als apostel van de volken werd hij uitgezonden om overal de boodschap van het heil in Christus te prediken. In de Handelingen en in zijn brieven kunnen we lezen met welk een grote toewijding hij dit gedaan heeft.
Van zijn brieven is de tweede aan Timotheüs het laatst door hem geschreven. Paulus zat toen in de gevangenis en wist dat hij binnenkort tot de dood zou worden veroordeeld. In die tijd werd al afwijking en verval in de Aziatische gemeenten zichtbaar en Paulus maakt zijn jonge medearbeider bekend dat dit verval hand over hand zal toenemen. Dit doet hij echter niet om Timotheüs te ontmoedigen als strijder voor een verloren zaak. Integendeel, hij wekt hem op zich te sterken in de genade die in Christus Jezus is.
Het werk moet voortgaan, ook als Paulus van het strijdtoneel is verdwenen, om bij zijn Heer te zijn. Het werk moet worden voortgezet en uitgebreid door mannen als Timotheüs. En als deze er niet meer is, moeten weer anderen die taak overnemen. Dat worden dan de arbeiders van de derde generatie, zouden we kunnen zeggen. Weinig heeft Paulus kunnen vermoeden dat de wederkomst van de Heer nog zoveel eeuwen zou duren en dat er nog zoveel duizenden arbeiders nodig zouden zijn.
Daarom zijn de aanwijzingen voor nieuwe arbeiders, zoals hij die geeft in het tweede vers van hoofdstuk twee, zo bijzonder belangrijk. Zij behoren ter harte genomen te worden door allen die zich bezig houden met de vraag of de Heer hen mogelijk roept in die arbeid. Zij zijn ook van grote betekenis voor hen die zulke personen bemoedigen en hun "de handen opleggen".
Volgens dit vers moeten die mensen tenminste aan drie eisen voldoen.
Zij moeten een goede kennis hebben van de christelijke leer zoals die door Paulus was verkondigd.
Het moeten trouwe mensen zijn.
Het moeten mensen zijn die de bekwaamheid bezitten om anderen te onderwijzen.
Kennis, trouw en bekwaamheid, wat een belangrijk drievoudig snoer.
En geen van de drie eigenschappen mag ontbreken. Al zou iemand alle kennis en inzicht hebben en ook trouw zijn, wat zou hij in de dienst kunnen beginnen als hem de bekwaamheid ontbrak? En wat zouden kennis en bekwaamheid baten als de trouw er niet zou zijn? Ook trouw en bekwaamheid zijn niet voldoende waar de kennis ontbreekt. Een drievoudig snoer, waarvan het ontbreken van één draad het vervullen van deze taak onmogelijk maakt.
In zekere zin hebben alle gelovigen de liefde tot de waarheid aangenomen en zijn tot de kennis van de waarheid gekomen. Van alle gelovigen wordt verwacht dat zij, zoals de Filippiërs, deelnemen aan het evangelie; dat zij deelgenoten zijn in de verdediging en bevestiging van het evangelie; dat ze het woord zonder vrees durven verkondigen; dat zij wandelen het evangelie waardig en met dat geloof meestrijden.
Voor hen die zich in de dienst van de Heer willen geven, hetzij in hun eigen land of als zendeling naar het buitenland, geldt dit in nog sterkere mate. Een belangrijke vraag is, hoe men zich die kennis moet verwerven. Dit is nu gemakkelijker dan in die tijd. De bijbel, zoals wij die nu kennen, was nog niet volledig en algemeen beschikbaar. Mondeling onderricht moest wel een grote rol spelen.
Timotheüs zelf had zijn kennis uit een onbetwistbaar zuivere bron verkregen, de hele raad van God was hem verkondigd. En die kennis moest hij doorgeven, daarvan niets afdoen en er ook niets aan toevoegen. Wij hebben nu de volledige bijbel in vele talen ter beschikking. Die moet in de eerste plaats biddend gelezen en bestudeerd worden. We hebben daarnaast het schriftelijk vastgelegde onderwijs van tal van ervaren leraars, herders en evangelisten in een groot aantal boeken. We hebben onze konferenties en periodieken.
Trouw moet blijken, zegt een spreekwoord terecht. In geestelijk werk waarom het hier gaat, blijkt de trouw uit de wijze waarop een dienst verricht wordt. Die bestaat gewoonlijk in het begin uit kleine dingen. De Heer heeft gezegd, dat wie in het kleine niet trouw is, dit ook in grote dingen niet zijn zal.
Timotheüs zelf werd indertijd door Paulus als medearbeider geaccepteerd, na het gunstige getuigenis dat de broeders uit twee gemeenten over hem gaven. Ook mannen als Tychicus en Epaphras worden trouwe dienstknechten genoemd. Natuurlijk kan niemand zichzelf als een trouwe dienstknecht aanbevelen. Lydia zegt zo mooi: "Als gij oordeelt dat ik trouw ben, komt in mijn huis".
Deze trouw in de dienst moet dus eerst gebleken zijn. Daarom krijgt Timotheüs ook elders de vermaning niemand haastig de handen op te leggen. Waar deze woorden niet ter harte worden genomen, kan men moeilijk anders dan teleurstelling verwachten. Natuurlijk kunnen teleurstellingen nooit van tevoren worden uitgesloten. Paulus en Barnabas werden in Johannes Marcus teleurgesteld en ook Demas, eens een medewerker in het evangelie, stelde teleur toen hij de tegenwoordige wereld lief kreeg en naar Thessalonika reisde. Aan zulke gevaren staat elke dienstknecht voortdurend bloot en het komt er daarom voor hem op aan om altijd waakzaam te zijn en zich te sterken in de genade van de Heer en in de kracht van zijn sterkte.
Laten alle dienstknechten van de Heer zich toch beijveren om uit de mond van de Meester de woorden te mogen horen: "Wel gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen".
Helaas wordt dit punt nog wel eens teveel over het hoofd gezien, tot schade voor de personen zelf en voor het werk waarin ze uitgaan. Kelly wijst er op dat wel niemand anders in zo'n ruime mate het voorrecht gehad heeft onderwijs te genieten van de grootste der apostelen als Timotheüs. Hij moest dit echter niet voor zichzelf houden, maar doorgeven aan anderen. En door genade zouden de beste resultaten verkregen worden door hen die de bekwaamheid hadden om in trouw anderen te onderwijzen. Letterlijk zegt hij: "Wat de dienst van het woord betreft, is het alleen maar fanatisme en geen geloof om de betekenis van bekwaamheid te ontkennen." Hij wijst dan op wat de Heer leerde in de gelijkenis van de talenten. Deze gelijkenis uit Mattheüs 25 geeft inderdaad belangrijke aanwijzingen. Die heer droeg bij zijn vertrek naar het buitenland zijn bezittingen over aan zijn slaven. Van een opdracht wat ze daarmee doen moesten, lezen we niets. De eerste twee hadden die ook niet nodig. Hun trouw bracht er hen toe om zonder speciale opdracht met de hun toevertrouwde talenten te handelen en nieuwe er bij te winnen. De derde verkwistte het hem toevertrouwde talent niet, maar deed er ook niets mee. Hij is een type van de slaaf die zich op de bodem van de wet stelt, hij heeft vrees voor zijn meester die hij als hard betitelt, bergt daarom het talent zorgvuldig weg, zonder er iets mee te doen en wordt daarom als een luie en boze slaaf veroordeeld. Hoe heel anders handelen de anderen. In het licht van hun handelwijze krijgt voor ons Rom. 12 : 6 een diepe betekenis!
De meester verdeelt zijn talenten niet gelijkmatig, maar houdt rekening met hun bekwaamheid. De talenten spreken van de geestelijke gaven, de "bekwaamheid" ziet op de natuurlijke capaciteiten, de geschiktheid van de slaaf. Dit laatste werd natuurlijk ook door God gegeven. Niemand heeft zichzelf gemaakt. Maar de Heer houdt met het toebedelen van zijn gaven rekening met die natuurlijk bekwaamheid.
Het is eenvoudig niet aan te nemen dat de Heer iemand tot een bepaald werk zou roepen, zonder hem de noodzakelijke bekwaamheid daartoe te hebben geschonken.
In de gelijkenis verschilden ook de eerste twee zeer in bekwaamheid, daarom ook het aantal van de hun toebedeelde talenten en vanzelfsprekend ook de verkregen resultaten. Maar zij toonden dezelfde trouw en toewijding en kregen dezelfde goedkeurende woorden te horen.
De praktijk leert dat het b.v. voor zendelingen nodig is zich kennis te vergaren van het volk waaronder ze werken. Paulus geeft blijk met de literatuur van de Atheners en de Kretenzen bekend te zijn. Het is erg moeilijk mensen te onderwijzen wier denkwijze en ontwikkeling men niet kent. En natuurlijk is het nodig een grondige kennis van hun taal te bezitten. Deze kennis moet zo'n dienstknecht zich tevoren op de een of andere manier verwerven en daarvoor moet hij de bekwaamheid bezitten.
Onder ons is gangbaar geworden de uitdrukking: "Hij is in het werk des Heren gegaan". Men bedoelt daarmee dan dat zo'n persoon zich als "fulltimer" volledig gegeven heeft om de dienst te verrichten waartoe de Heer hem heeft geroepen, hetzij hier of in de vreemde.
Vóór dit gebeurt, moeten anderen die eigenschappen reeds bij de broeder hebben opgemerkt in de dienst die hij in hun midden heeft verricht. De dienst begint in Jeruzalem.
Timotheüs werd zelf door Paulus meegenomen na het getuigenis van de broeders in Lystre en lconium (Hand. 16 : 12). De "aanbevelingsbrief" die de broeders in Efeze voor Apollos schreven, was gegrond op zijn dienst in hun midden (Hand. 18 :26, 27). Barnabas en Saulus werden pas uitgezonden onder de volken, nadat ze hun dienst in de plaatselijke gemeente hadden uitgeoefend (Hand. 13 :1-3). Bovendien maakte de Heilige Geest dit niet alleen duidelijk aan deze twee dienstknechten, maar ook aan de anderen.
In die periode van de beperkte plaatselijke dienst kunnen genoemde eigenschappen tot ontwikkeling komen. Alle begin is moeilijk. Heel wat broeders, die zich hun eerste zondagsschool vertelling nog herinneren, of hun eerste "spreken" in de samenkomst, zijn alleen maar dankbaar, dat niemand hen toen gezegd heeft: Dat moet je maar nooit meer doen.
En hoewel ook hier het "jagen naar volmaking" geboden is, kan men toch zeker van niemand volmaaktheid op alle drie genoemde punten verwachten. Het is echter duidelijk dat men van een broeder, die zich in volledige dienst van de Heer wil geven, meer mag verwachten in dezen, dan van een broeder die in de plaatselijke vergadering behulpzaam is.
Het zou onverantwoord zijn iemand de handen op te leggen, d.w.z. hem aan te bevelen en te ondersteunen voor een werk, waarvoor de geschiktheid niet te voren is gebleken. Waar dit gedaan wordt, is teleurstelling te verwachten met alle gevolgen daarvan.
In verschillende landen zijn onder ons zulke teleurstellingen voorgekomen. Ook het "zendingswerk van de broeders" heeft tal van teleurstellingen opgeleverd. Achteraf moest men dan dikwijls tot de belijdenis komen, dat men te haastig de handen had opgelegd en niet voldoende met bovenstaande voorwaarden rekening gehouden had.
Kennis, trouw en bekwaamheid, een drievoudig snoer, dat niet haastig gebroken kan worden.