ENGELEN (1)

 

J. KLEIN HANEVELD

 

Over engelen wordt in het oude testament meer dan 100 maal gesproken en in het nieuwe testament zelfs meer dan 150 maal. Hun bestaan kan dus niet in twijfel worden getrokken. Maar ook alleen dat Woord van God kan ons betrouwbare gegevens verstrekken over hun wezen en hun dienst. Altijd is er het gevaar dat men aan de schriftuurlijke gegevens iets toevoegt, dat voortkomt uit de menselijke fantasie. Vooral de kunst en met name de beeldende kunst heeft in de loop van de tijd een funeste invloed gehad op de voorstelling die men zich van de engelen vormde. Veelal worden ze uitgebeeld als ietwat zoetsappige jongelingen of als gevleugelde zuigelingen. Van "engeltjes door 't luchtruim zweven" weet de bijbel niets. Integendeel: overal waar van engelen sprake is, wekken ze een indruk van gezag en macht, vaak zelfs van majesteit en Goddelijke heerlijkheid.

 

Hun wezen

Engelen zijn geschapen wezens. Ze waren er vóór de mens, want in Job 38 :4-7 lezen we dat God tegen Job zegt: "Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? … Wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten en al de zonen Gods jubelden?" De engelen waren dus bij de schepping van de aarde aanwezig en ze hebben gejuicht, toen ze Gods scheppingswonderen aanschouwden. Wanneer zij zelf geschapen zijn, is niet met zekerheid te zeggen. Paulus zegt in Kol. 1 dat niet alleen de zichtbare dingen van de stoffelijke wereld door Christus geschapen zijn, maar ook de onzichtbare dingen van de geestelijke wereld: "Hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen." De engelen zijn schepselen van God evenals de mensen. Alleen niet die schepselen naar wie Gods barmhartigheid en genade uitgaat; dat is slechts de mens beschoren. Engelen zijn dienende geesten (Hebr. 1 : 14). Ze zijn dus niet geschapen met een lichaam zoals wij dat bezitten. Wèl kunnen ze een lichaam aannemen en aan mensen verschijnen. Maar volgens Job 4 :18, 19 wonen engelen niet in "lemen hutten" zoals wij, dus niet in lichamen die uit de aarde geschapen zijn. Een geest heeft geen vlees en benen (= botten) volgens Lukas 24 : 39. Dat hoeft intussen niet te betekenen dat engelen lichaamloos zijn. 1 Kor. 15 deelt ons mee dat er allerlei soorten van lichamen zijn. Het opstandingslichaam van de gelovige zal ook geheel anders zijn dan het lichaam waarin wij ons nu nog bevinden. In een zeker opzicht zullen die opstandingslichamen gelijken op engelen, want in Luk. 20 : 36 zegt de Heer Jezus dat ze in twee opzichten zullen zijn als de engelen, namelijk dat ze onsterfelijk zullen zijn en dat de aardse huwelijksverhoudingen er niet meer zullen bestaan. Dat wijst in de richting van een soort lichamelijkheid van de engelen. Maar zo heel veel kan men er niet van zeggen. omdat het ons niet geopenbaard is.

 

Hun aantal

Het aantal engelen moet reusachtig groot zijn. Als Daniël de "Oude van dagen" op zijn troon ziet, zijn er duizend maal duizenden en tienduizend maal tienduizenden die vóór Hem staan (Dan. 7 : 10). En Johannes schrijft: "En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de dieren en de oudsten, en hun getal was tienduizend maal tienduizenden en duizend maal duizenden" (Openb. 5 : 11). Zij omringen de troon en het geslachte Lam en prijzen Hem die voor zondige mensen Zich in de dood heeft gegeven om hen te redden.

In Hebr. 12 wordt gezegd dat wij gekomen zijn "tot de tienduizenden van engelen, de algemene vergadering".

Wij kunnen die geweldige scharen nog niet zien met onze ogen, maar de dag komt dat we ze wel zullen aanschouwen. We zullen onze Heer en Heiland omringd zien door de hemelse legerscharen. In de nacht dat de Heer Jezus geboren werd, zijn die hemelse legerscharen door de herders gezien. Ze vormen een leger. Engelen zijn dus geen zoetelijke wezens, maar krachtige helden, die zijn woord volvoeren (Ps. 103 : 20). Met betrekking tot Christus heten ze "de engelen van zijn kracht" (2 Thess. 1 : 7). Tegen Petrus gewaagt de Heer Jezus van de mogelijkheid de Vader te bidden om de bijstand van twaalf legioenen engelen. En één door God gestuurde engel was volgens 2 Kron 32 : 21 genoeg om alle krijgshelden, vorsten en oversten van de koning van Assur te verdelgen. In 2 Kon. 19 lezen we dat het er 185.000 waren! Wat een machtig leger vormen dan wel die twaalf legioenen!

 

Onderlinge verscheidenheid

De Schrift spreekt over verschillende engelenklassen en over een hemelse rangorde. Er zijn tronen, heerschappijen, overheden en machten (Kol. 1 : 16; Ef. 3 : 10). Rom. 8 : 38 spreekt ook over engelen en overheden en Ef. 1 : 21 over overheid en gezag en kracht en heerschappij. Zoals er in de zichtbare schepping geen eenvormigheid is, maar een eindeloze gevarieerdheid, zo vertoont ook de engelenwereld geen beeld van eenvormigheid, maar van grote verscheidenheid. In elk geval van benaming, maar waarschijnlijk ook van positie en dienst. Ook blijkt weer uit die namen, hoe vaag ze overigens ook klinken, dat engelen bekleed zijn met macht. De demonen mogen machtig zijn en de satan mag dan nog steeds de overste van de wereld zijn, maar ze zijn in beginsel overwonnen vijanden. Aan onze zijde staan de uitverkoren engelen, de engelen die niet gevallen zijn. En voor ons geldt hetzelfde als voor Elisa en zijn dienaar: "Vrees niet, want zij die bij ons zijn, zijn talrijker dan die bij hen zijn" (2 Kon. 6 :16).

Namen

Twee engelen worden in de Schrift met name genoemd. De ene is Michaël, de aartsengel, zoals hij in Judas :9 genoemd wordt. In Dan. 10 : 13 en 21 en in 12 : 1 heet hij een vorst, zelfs de grote vorst. Hij is de verdediger van het joodse volk en de grote tegenstander van de duivel zelf. In Openb. 12 zien we hem aan het hoofd staan van de hemelse legerscharen die tegen Satan en zijn engelen strijd voeren en de overwinning behalen. Zijn naam betekent: "Wie is als God?"

De naam van de tweede engel is Gabriël, dat is: "Held Gods" of "God is sterk". In tegenstelling met wat vaak gezegd wordt, noemt de Schrift hem geen aartsengel. Toch is hij een grootse figuur. Van zichzelf getuigt hij tegenover Zacharias: "Ik ben Gabriël, die voor God sta" (Luk. 1 : 19). Van de troon van God werd hij uitgezonden om de geboorte van de voorloper van de Messias aan te kondigen en hij was het ook die de voornaamste van alle boodschappen die ooit naar de aarde gezonden zijn, mocht overbrengen, namelijk de aankondiging van de vleeswording van Gods Zoon. Hij is het ook geweest die, toen Daniël zijn gebed van verootmoediging bad, het antwoord van God overbracht aan de biddende profeet. In minder dan geen tijd doorvloog hij de ruimte om Daniël te bereiken, zijn gebed te onderbreken en hem mee te delen dat aan het eind van een bepaalde tijd de Messias verschijnen zou en om hem te kennen te geven het einde van de goddeloze koning, de vervolger van zijn volk, die zich tegen God verheffen zou (Dan. 9). In alle genoemde gevallen is Gabriël de brenger van een goede boodschap.

Cherubs en Serafs

De Schrift spreekt verder nog van cherubs en serafs.

Cherub betekent misschien "de schrik inboezemende" of "de schitterende" of "de machtige". Ze vertegenwoordigen Gods macht in de schepping en in de uitoefening van het oordeel. Cherubs waren het die met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, de toegang tot het verloren paradijs bewaakten (Gen. 3:24). Afbeeldingen van cherubs bevonden zich op het voorhangsel dat de toegang tot het heilige der heiligen afsloot en zij bevonden zich op het verzoendeksel van de ark. Ze hielden hun vleugels uitgespreid naar boven en bedekten daarmee het verzoendeksel, terwijl hun aangezichten naar het verzoendeksel gericht waren (Ex. 25:20). Daarop bevond zich het bloed der verzoening, het bloed dat de weg naar God weer opende en hun de wapens uit de hand nam. Verder vinden we ze vermeld in de beschrijving van het visioen van Ezechiël, waar de vier "wezens" uitdrukkelijk cherubs genoemd worden (Ez. 1; 10:1, 5, 9, 14-19). Op een vurige wagen dragen zij de heerlijkheid des Heren. Ononderbroken verkondigen ze de heiligheid van God. Verder blijkt uit de Schrift dat ze deelnemen aan de uitoefening van het oordeel.

 

De serafs komen voor in Jesaja 6 : 1-7. Jesaja ziet ze boven Hem die op de troon zit. Elk van hen heeft drie paar vleugels. Met het eerste paar bedekken ze hun aangezichten. Ze keuren zichzelf niet waardig de Koning in zijn heerlijkheid te aanschouwen. Hieruit blijkt hun grote eerbied. Met het tweede paar bedekken zij hun voeten. Die zijn niet waard door de Koning gezien te worden en dat wijst op hun nederigheid wat hun dienst betreft. Met het derde paar vliegen zij op de wenken van hun Gebieder. Dat wijst op dienstwilligheid.

De betekenis van het woord seraf staat niet vast. Sommigen denken dat het "de brandende", "de vurige" betekent. Anderen menen dat het "de edele" betekent. Er ligt een waas van geheimzinnigheid over deze hemelse wezens. Dit is wel duidelijk: het zijn dienende geesten. Ze staan voor God en dienen ook de mens, in dit geval de profeet Jesaja, want een van hen raakt met een gloeiende kool van het altaar de onreine lippen van Jesaja aan, waarna zijn ongerechtigheid geweken en zijn zonde verzoend is. Dienst dus aan de gelovigen, aan hen die het heil beërven.

 

Hun dienst

We hebben reeds gezien dat de engelen in de tegenwoordigheid van God verkeren, zijn wil uitvoeren en aan zijn werk deel hebben. Ze zijn de juichende en jubelende getuigen bij de schepping van de aarde (Job 38 : 4 - 7). Volgens Gal. 3 : 17 is de wet op last van God door engelen in de hand van een middelaar gegeven. Engelen zijn de uitvoerders van uitreddingen en van oordelen op bevel van God. In dit verband denken we ook aan de rol, die engelen spelen in de gerichten van het boek "De Openbaring". Engelen ondersteunen volken zoals Israël, Perzen, Meden, Grieken (Dan. 12 : l; 10 : 13, 20-21; 11 : l). Engelen strijden ook tegen Satan en zijn legermacht tot aan de eindoverwinning (Openb. 12 : 7-9). Het is een engel, die de duivel bindt en hem in de afgrond werpt (Openb. 20 :1-3).