In Hoogl. 2 : 15; Spr. 24 : 30-34; Ps. 80 : 9-16 is sprake van een wijngaard of wijnstok. Ze spreken van de gemeenschap met de Heer in ons leven. "Vangt ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven nu onze wijngaarden in bloei staan", lezen we in Hooglied 2. De lente was gekomen, en de wijngaarden stonden in bloei.
Een heerlijke tijd die we vooral bij jonge gelovigen vinden, die in gemeenschap met de Heer wandelen, en door lezen en onderzoeken van Gods Woord toenemen in kennis en genade en tot bloei komen.
Maar hoe nodig is het dan waakzaam te zijn, want de satan zal niet nalaten te proberen ons onze blijdschap te ontroven.
Daarvoor zend hij kleine vossen op onze weg.
Nee, hij begint niet met grote, b.v. liegen, stelen of bedriegen, maar met kleine, zo op het oog onschuldige dingetjes.
Doch pas op. Ze verstoren, verderven onze wijngaard, de gemeenschap niet de Heer.
Helaas halen we deze kleine vosjes wel eens aan, strelen ze weleens …
Wat zijn dan deze kleine vossen?
Onnoemlijk veel. Laat ons een paar noemen:
Prikkelende lectuur. Soms is alleen een bioscoopreclame voldoende om wellustige, onreine gedachten bij ons te doen opwellen.
Verkeerde programma's voor radio of T.V.
Vang ze! Dood ze! Ze belemmeren de gemeenschap met de Heer. Koester toch de zonde niet.
Maar ook jaloersheid, omdat een ander het wat beter heeft, of omdat een vriend of vriendin misschien wat knapper is dan jij.
Roddelen is ook zo'n geliefd vosje.
Het kan ook trotsheid zijn op ons kúnnen, of ijdelheid.
Of eerzucht, zodat we ons gepasseerd voelen bij één of ander beslissing. Zo zouden we door kunnen gaan. Vult u zelf maar aan.
Laten we waakzaam en biddende zijn, want vóór we er op verdacht zijn groeien ze, zoals we verder zullen zien, uit, tot grotere dieren, wat leidt tot armoede en gebrek in ons geestelijk leven.
"Ik ging langs de akker van een luiaard en langs de wijngaard van een verstandeloos mens, en zie, hij was geheel begroeid met distels, met onkruid bedekt, zijn stenen muur was neergehaald. Toen ik dit aanschouwde, nam ik het ter harte, toen ik het zag, nam ik een les daaruit. Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, daar komt uw armoede aangelopen en uw gebrek als een gewapend man" (Spr. 24 : 30-34).
Hier zien we een uiterst droeve toestand bij een gelovige die zo goed begonnen was, maar een klein vosje over het hoofd had gezien. Het begon met een kleinigheid.
We kunnen het ons zó voorstellen:
Hij was van plan vroeg op te staan, en was met goede voornemens bezield. Had de wekker op tijd gesteld, maar deze liep tien minuten te vroeg af. Hé, nog even soezen, nog even liggen met gevouwen handen. We kennen dit toch allemaal? Dan ... met schrik wordt hij wakker, en merkt dat hij in slaap gevallen is… Vér over tijd.
Snel van bed, snel aankleden, snel even bidden en dan eten. Geen tijd om Gods Woord te lezen, geen tijd tot rustig gebed.
In Ps. 5 :4 lezen we: "Here des morgens hoort Gij mijn stem, des morgens leg ik het U voor, en zie uit."
Hier zien we hoe nodig het is de dag met gebed te beginnen, Hem alles voor te leggen en naar Hem uit te zien.
Als we dit vergeten of verzuimen, blijft armoede en gebrek niet uit in ons geestelijk leven.
Vóór hij er op bedacht was, was de stenen muur (afzondering van de wereld) neergehaald en ook de wachttoren verdwenen, zodat ook het uitzicht weg was. De beschutting was ook weg. Het zaad van de wereld kon vrij binnenwaaaien; distelen en onkruid. Een beeld van de zonde. Laat ons waakzaam en biddend blijven, zolang de Heer ons hier beneden laat.
In Ps. 80 vinden we het derde beeld. Het mooiste en het droevigste. "Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, en hem geplant. Gij hebt de grond voor hem toebereid."
Is het niet zo? Heeft de Heer ons niet stuk voor stuk uit Egypte, beeld van de wereld, getrokken en ons gebracht in zijn tegenwoordigheid? Ja Hij heeft ons hiertoe bereid (2 Kor. 5 : 5).
En nu komt er wasdom. Hij schiet wortelen.
Onzichtbaar voor de mensen vindt hij bij de ware bron het water des levens door onderzoek in het Woord van God.
Maar dat blijft niet verborgen voor de wereld. Hij groeit hemelwaarts. Bergen worden met zijn schaduw bedekt, ja cederen Gods met zijn twijgen. Hij wordt tot een rijke zegen voor anderen gesteld. Doch ook voor dezulken is het zo nodig waakzaam en biddende te blijven.
Ook hun gebed moet zijn: "Houdt Gij mijn handen beide met kracht omvat. Schenk mij Uw vast geleide op 't smalle pad."
Helaas is ook deze gelovige niet waakzaam geweest. Ook hij heeft de kleine vossen over het hoofd gezien. Zijn muren werden doorbroken, zodat ieder die langs de weg voorbij ging er van plukte.
Ja, zo is de wereld als ze de vinger kan leggen op een gelovige die afwijkt. Hij wordt geplukt. Niets goeds blijft er van hem over, tot oneer van de Naam des Heren.
Geen vrucht meer. Ja nog erger: het everzwijn uit het woud is gekomen en vreet hem af.
Het everzwijn is een beeld van onreinheid, dat wroet aan zijn wortels.
Hoe is het mogelijk denken we, dat het zover met een gelovige kan komen. Een bekende evangelist in zeker land is met zijn prediking voor duizenden tot zegen geweest.
Hij is onwaakzaam geworden. Het everzwijn kwam. Nu zit hij in een tuchthuis ... Worden we niet bang voor ons zelf?
Wat nu? Passief toezien, en maar afwachten en laten zoals het is? Nee! Duizend maal nee.
Laten we hen niet loslaten, maar voor dezulken blijven bidden om terugkeer met berouw.
Hoe nodig is daarom ook het bezoeken van de bidstond. Laat ook onze bede zijn: "O God der Heerscharen, keer toch weder, aanschouw uit de hemel en sla acht op deze wijnstok, de stek die Uw rechterhand heeft geplant, op de zoon die Gij U hebt groot gebracht."
Want bij U is vergeving.
Naar aantekeningen van R. K. te S. van een toespraak van br. W. Zutter in Zwitserland.