Gegeven - overgegeven - overgeleverd (slot)

 

H. MEDEMA

 

In het eerste artikel over dit onderwerp schreven we over de vrijwillige Zelfovergave van de Heer Jezus en over enkele Schriftplaatsen waarin gezegd wordt dat God zijn Zoon heeft overgegeven, als uiting van zijn liefde voor zondaars. In beide gevallen dus de Goddelijke kant van het lijden en sterven van de Heer Jezus.

 

In de evangeliën wordt ettelijke keren vermeld dat mensen in hun verantwoordelijkheid een aandeel hebben gehad in het overleveren van de Heer tot de kruisdood. Hoewel in de grondtekst hetzelfde woord gebruikt wordt, als het woord dat zo vaak met "overgeven" is vertaald, hebben vrijwel alle vertalingen gekozen voor "overgeleverd" waar het gaat om wat de mensen met de Heer hebben gedaan. Dat is begrijpelijk, want "overgeleverd" heeft voor onze begrippen een minder gunstige betekenis.

 

Als er in de evangeliën gesproken wordt over het overleveren van de Heer Jezus, dan is er een bepaalde volgorde in op te merken.

  1. Judas Iskariot, een van de twaalf discipelen, leverde Hem over aan de farizeeën, schriftgeleerden en overpriesters.

  2. De oversten van het volk leverden Hem op hun beurt over aan Pilatus, de Romeinse stadhouder.

  3. Pilatus leverde Hem over om gekruisigd te worden.

 

In de handen van de mensen

De Heer Jezus, die van te voren alles wist wat Hem overkomen zou, heeft diverse keren aan zijn discipelen verteld, dat Hij zou worden overgeleverd. De eerste keer dat Hij daarvan spreekt (Matth. 17:22; Mark. 9:31; Luk. 9:44), zegt Hij dat "de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van de mensen".

Geen aanduiding dus wie dit zou doen en evenmin een nadere verklaring wie worden bedoeld met "de mensen". Zoals overal is er een opklimming in het onderricht van de Heer Jezus aan zijn discipelen. Als de grote leermeester, en kenner van de harten wist Hij dat het een te grote schok voor hen zou zijn als Hij nu reeds de naam zou noemen van Judas Iskariot.

Wat gaat er overigens een tragiek schuil achter die simpele woorden "In de handen van de mensen", vooral als we letten op de titel van de Heer: "Zoon des mensen". Als zodanig was Hij de mens, die door God bestemd was als erfgenaam van en heerser over alle dingen. Met het oog op zijn dienst had Hij zich echter Zelf vernederd, tot een niveau beneden dat van de engelen. Hij was de mensen gelijk geworden, had aan bloed en vlees deel genomen, omdat Hij alleen langs die weg mensen kon redden. Maar Hij zou overgeleverd worden juist in de handen van die mensen voor wie Hij tot hun behoud Zich had vernederd en wiens Schepper Hij was. Het is de ruimste aanduiding van hen die schuldig waren aan wat er met Hem gebeuren zou wanneer Hij werd overgeleverd. "De mensen" - de gehele mensheid, niet beperkt tot volk of ras. Allen zijn verantwoordelijk voor wat er met Hem werd gedaan.

De beschrijving van de daad van de mensen beperkt de Heer tot "en zij zullen hem doden". Geen nadere definitie van wat men met Hem zou doen vóór zijn sterven, zoals gezegd wordt bij de overlevering aan de oversten van het volk (zie verder).

 

Aan de overpriesters en schriftgeleerden

De volgende keer dat de Heer spreekt over zijn overlevering, noemt Hij met name "de overpriesters en schriftgeleerden" (Matth. 20:18; Mark. 10:33). Reeds eerder had de Heer zijn discipelen gezegd dat Hij veel moest lijden van de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden (Matth. 16:21; Mark. 8:31; Luk. 8:22).

Deze leiders van het volk laadden daarmee een grote verantwoordelijkheid op zich. Zij, die beter dan wie ook de Schriften kenden en daaruit konden weten met wie zij te doen hadden. En dan daarbij te bedenken dat jaloezie de oorspronkelijk verborgen bron was van hun handelen (Matth. 27:18; Mark. 15:10). Jaloezie, omdat zij vreesden dat hun positie zou worden aangetast en zij de gunst van de grote massa zouden moeten afstaan aan de door hen verachte man, die uit Nazareth kwam en naar hun mening slechts een timmerman was. Deze mannen zouden het ergste doen wat voor een Israëliet denkbaar was: Hem overleveren aan de volken om gekruisigd te worden. Wat dit alles voor het hart van de Heer Jezus is geweest, vinden we uitgedrukt in Ps. 22:13-16. Weldoordacht hebben de overpriesters en schriftgeleerden hun plan opgebouwd om Jezus uit de weg te ruimen. Diverse bijeenkomsten werden belegd om te beraadslagen hoe zij het beste te werk konden gaan. Hun overwegingen daarbij getuigden van sluwheid, vijandschap, leugens en haat. Vrees voor de aanhang die de Heer onder de mensen, had weerhield hen om eerder toe te slaan. Naar een wettig motief om Hem over te leveren hebben zij ijverig gespeurd. Zijn gangen werden bespioneerd, zijn woorden op een weegschaal gewogen, om op grond van het een of het ander Hem te kunnen aanklagen. Het bleek niet mogelijk Hem op iets dergelijks te vangen, zodat de oversten ten slotte hun toevlucht moesten nemen tot valse getuigen om hun doel te bereiken. Het probleem hoe zij Hem zonder tegenstand en oproer van het volk in handen konden krijgen, werd opgelost door het aanbod van Judas Iskariot. Met hem sloten zij, na afschuwelijke onderhandelingen, een transaktie voor dertig zilverlingen. Men achtte Hem de prijs van een volwassen slaaf waard. (Ex. 21:32; Zach. 11:12).

 

Judas Iskariot

Pas op het laatste moment heeft de Heer zijn discipelen onomwonden meegedeeld wie Hem zou overleveren. Tijdens het paasmaal, vlak vóór die verschrikkelijke nacht in Gethsémané, kwamen over zijn lippen de woorden: "Eén van u zal mij overleveren" (Matth. 26:21; Mark. 14:18).

Dat mensen de Heer dit alles zouden aandoen, mensen met wier lot Hij begaan was en die Hij wilde behouden, was voor Hem erg. Dat de leidsmannen van het volk hun vijandschap tegenover Hem zo openlijk toonden, dat zij Hem wilden overleveren aan de volken, was voor Hem zo mogelijk nog pijnlijker.

Maar dat één van zijn discipelen, met wie Hij had gegeten en gedronken, die drie jaren lang het voorwerp was geweest van zijn voortdurende zorg, toewijding en liefde, er toe kon komen Hem te verraden, ging alles te boven. In Ps. 41 : 10 geeft de Heer er uitdrukking aan hoe Hem dit smartte: "Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven". En in Ps. 55 : 13-15 lezen we: "Het is geen vijand, die mij smaadt; dat zou ik dragen; het is niet mijn hater, die zich over mij verheft; voor hem zou ik mij verbergen. Maar gij zijt het, een mens mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde: wij, die samen vertrouwelijke omgang genoten, die in feestgewoel gingen naar Gods huis."

Als we dit overdenken, begrijpen we dat de Heer toen Hij de woorden: "Eén van u zal mij overleveren" uitsprak "ontroerd werd in de geest". Reeds eerder had de Heer Jezus de woorden "Eén van u" gebezigd. Dat was na "de harde rede" en na de belijdenis van Simon Petrus: "Gij hebt de woorden van eeuwig leven. En wij hebben geloofd en erkend, dat gij zijt de Heilige Gods" (Joh. 6 :68, 69). Toen moest Hij hun zeggen: "Eén van u is een duivel". We moeten aannemen, dat de draagwijdte daarvan de discipelen volledig is ontgaan. Waarschijnlijk ook aan Judas zelf. Het waren woorden die hen tot nadenken hadden moeten brengen, het geweten van Judas raken.

 

Het is opmerkelijk dat telkens als de naam van Judas in de evangeliën genoemd wordt er direct of indirect gewezen wordt op zijn afschuwelijke daad. Niet één keer komt zijn naam voor zonder dat de overlevering van de Heer Jezus er bij vermeld wordt. Zó wilde de Heilige Geest hem tekenen als de schuldige aan het verraden en overleveren van de Heer. De Heer Jezus Zelf heeft met het oog op Judas gezegd: "Wee die mens door wie de Zoon des mensen overgeleverd wordt; Het was voor die mens goed als hij niet geboren was" (Matth. 26 : 24; Mark. 14 : 21). Met schaamteloze brutaliteit durfde Judas Hem daarop vragen: "Ben ik het Rabbi?"

De drijfveer van de overpriesters was jaloezie, die van Judas de hebzucht of geldzucht. Een kwaad dat niet direct als erge zonde bij ons staat aangeschreven. Het heeft Judas ten slotte gebracht tot het verraden van de Heiland der wereld. En de Heer wist het allemaal. Hij wist met welke gedachten en plannen Judas rondliep. Hij heeft Hem zien gaan naar de oversten. Hij heeft geweten van hun onderhandelingen over de door Judas bedongen prijs. Toch heeft Hij hem verdragen, hem pas op het allerlaatste moment als de verrader aangewezen. Voor Judas bleef er de mogelijkheid van inkeer en schuldbelijdenis open. Hij heeft het niet gedaan. Als gevolg van de geldzucht was hij in ketenen van Satan gebonden. Zijn hart was verhard. We zien in de geschiedenis van Judas waartoe de geldzucht een mens kan brengen.

Met welk een harteloze ironie is hij de Heer tegemoet getreden in Gethsémané door de woorden: "Wees gegroet Rabbi", dat wil letterlijk zeggen: "Verheug u". Dat was verregaand, ook al zou Judas de betekenis van zijn woorden niet volledig begrepen hebben. De Heer kende die wel en ze moeten Hem diep gegriefd hebben.

Dan lezen we: "en hij kuste Hem innig" (Matth. 26:49). Dat was (beter: moest zijn) een uiting van diepe genegenheid. Slechts tweemaal vinden we deze uiting verder in de evangeliën: bij de zondares in het huis van Simon, die de voeten van de Heer kuste, een daad die Hij in hoge mate waardeerde (Luk. 7 : 38, 45), en in de begroeting van de verloren zoon door de vader (Luk. 15 : 20). Het antwoord van de Heer op deze daad was: "Vriend, waartoe zijt gij hier?" (Matth. 26 : 50) en het ernstige verwijt: "Judas, levert gij de Zoon des mensen over met een kus?" Ze klonken als een laatste indringende oproep om het hart en geweten van Judas te bereiken. Ze tonen ook hoe diep hij daardoor de heilige ziel van de Heer verwond had.

 

Pilatus

Ook van Pilatus, de Romeinse stadhouder, de onrechtvaardige rechter, die welbewust een onschuldige veroordeelde, lezen we dat hij de Heer Jezus overleverde en wel "om gekruisigd te worden" (Matth. 27:26; Mark. 15:15). In Luk. 23:25 staat dat hij Jezus overleverde aan hun wil.

Het gevolg van dit overleveren door Pilatus was, dat de hele legerafdeling de Heer Jezus gebruikte om hun kwalijk spel met Hem te spelen, Hem te ontkleden, een kroon van doornen op zijn hoofd te duwen, Hem te bespuwen en te bespotten. Pilatus was voor dit alles verantwoordelijk en al het water waarin hij zijn handen ging wassen, kon deze schuld niet verminderen. Toch was hij niet de hoofdschuldige. De Heer kon tegen hem zeggen: "hij, die mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde". Daarmee doelde Hij op Judas, die zoveel meer kennis had van de persoon van de Heer Jezus, en die verlicht was geweest, deelgenoot was geweest van de Heilige Geest en die dagelijks de woorden van de Heer had gehoord. Daardoor was Judas verantwoordelijkheid groter dan die van de onkundige Romein en zodoende ook zijn zonde groter dan die van Pilatus.

 

Ondanks deze minder grote verantwoordelijkheid van Pilatus had zijn daad voor de Heer vreselijke gevolgen. Overgeleverd aan honden en boosdoeners (Ps. 22 : 17) leed Hij niet alleen door de wonden die zij Hem aanbrachten, maar ook zijn geest en ziel leden onder dit alles onbeschrijflijk.

Hoeveel smart hebt Gij verdragen
hoeveel tranen hier geweend.
Alles wat wij moesten dragen;
lag op U, o Heer, vereend.

Hij heeft Zichzelf gegeven voor onze zonden - tot een losprijs voor velen - opdat Hij ons van alle wetteloosheid verlossen zou; - Hij heeft de gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven.

God heeft zijn eigen Zoon niet gespaard maar Hem voor ons allen overgegeven. Hij is overgegeven om onze zonden,

De Zoon des mensen zal overgeleverd worden … en zij zullen hem ter dood veroordelen en hem overleveren aan de volken om hem te bespotten en te geselen en te kruisigen.

O, Lam van God, U, die in’t midden
des hemeltroons Gods vreugde zijt,
U loven wij, en ons aanbidden
is U en onze God gewijd.