J. VAN DER BIJL
In hfdst. 17:8-13 wordt gesproken over de man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester of naar de rechter. Dit bijzondere geval vereist een iets uitvoeriger behandeling en is het ook waard.
In Israël moesten in al de steden rechters en opzieners aangesteld worden (Deut. 16 : 18). Zij behandelden dus ter plaatse de gewone rechtszaken. Maar wanneer een zaak te moeilijk was, moest men zich begeven "naar de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal". In dit gedeelte wordt twee maal uitdrukkelijk die plaats genoemd en een derde maal wordt er naar verwezen met de woorden: "de priester, die daar in dienst staat van de Here, uw God". De zaak die rechters en opzieners niet konden oplossen, werd dus gebracht voor de priesters en de rechters bij het heiligdom, waar God woonde. Hun uitspraak was absoluut bindend, hoger beroep was niet mogelijk.
"Gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links."
De man die in overmoed handelde door niet te luisteren naar deze rechterlijke uitspraak in hoogste instantie, die man moest sterven. Deze man kan één van de procederende partijen geweest zijn en dan natuurlijk degene, die in het ongelijk werd gesteld. Maar vs. 12 is heel algemeen en kan dus betrekking hebben op iedere Israëliet die het niet eens was met een bepaalde uitspraak. Het feit alleen dat iemand niet wilde buigen voor de hoogste rechtbank, door God ingesteld, was genoeg om hem te doen sterven. God duldt geen verzet tegen de macht, die Hij verleend heeft! Wat een bijzonder ernstige zaak.
De kwestie of priesters en rechter misschien niet de juiste kijk gehad hebben op de aanhangige zaak, komt niet eens ter sprake. Elke Israëliet had hun uitspraak zonder meer te aanvaarden, al ging hij er helemaal niet mee accoord! Hij had maar één keus: luisteren of sterven! Welke les kunnen wij hieruit trekken?
Er kunnen moeilijkheden rijzen tussen twee gelovigen. Als ze niet tot overeenstemming kunnen komen, is het goed de zaak voor te leggen aan "Wijze broeders, die uitspraak kunnen doen tussen broeders" (1 Kor. 6 : 5). Maar als deze individuele broeders niet slagen, moet de aangelegenheid door de gemeente uitgemaakt worden. Ook in het geval van zonde tegen een broeder (Matth. 18 : 15-17), is het laatste wat men kan doen: het aan de gemeente zeggen. Als de gemeente uitspraak doet, is er geen hoger beroep mogelijk. De Schrift kent geen "meerdere vergadering". De hoogste uitspraak komt dus van hen die vergaderd zijn in de naam van de Heer Jezus, want daar waar de Heer in het midden is, bevindt zich de macht om te binden of te ontbinden. Dat is voor ons de betekenis van de "rechterlijke uitspraak ter plaatse die de Here verkiezen zal".
Wie in onze dagen zich verzet tegen een vergaderingsbesluit, is een overmoedige die moet "sterven" (uitgesloten worden). Zo'n besluit niet erkennen als van de hoogste autoriteit door God gewild, is het werk van een overmoedige, een boze, die dus uit het midden moet worden weggedaan. Zijn we allen doordrongen van het grote gewicht van het binden en ontbinden door de vergadering? Dit wordt door de hemel erkend, d.w.z. God ziet iemand die toegelaten is ook werkelijk "binnen" en een uitgesloten boze ook werkelijk "buiten". Moet Hij van ons dan geen onderwerping eisen aan het gezag dat Hij Zelf verleend heeft? Wat een overmoed, welk een uiting van een opstandige, hoogmoedige, boze gezindheid om zijn eigen mening te durven stellen boven die van een vergadering, waar de Heer in het midden is! Zoals vroeger in Israël, is nu de beslissing van de vergadering bindend voor iedereen. Heb ik kritiek? Ben ik het er niet mee eens? Best mogelijk, maar de Heer vraagt aanvaarding. Zelfs de meest begaafde broeder staat niet boven de vergadering. Het eerste van de zes dingen, die de Here haat, ja Hem een hartgrondige gruwel zijn, is: hoogmoedige ogen (Spr. 6:16). Een broeder of zuster, die het besluit van een vergadering niet wil erkennen, is wijs in eigen oog, overmoedig, hoogmoedig en dient na voorafgaande vermaningen als een boze te worden weggedaan.
Het is: luisteren of "sterven"!
De Here geve ons allen een ootmoedige, nederige geest om te luisteren!
Alleen in dit geval (Deut. 19 : 16-21) staat er niet nadrukkelijk bij, dat de valse getuige ter dood gebracht moest worden. Maar wel noemt het laatste vers allereerst als straf: leven om leven. En vs. 20 komt overeen met 13 : 10, waarin de steniging als een ernstige waarschuwing de overigen wordt voorgehouden. Waarschijnlijk hing de straf af van de ernst van de feiten: oog om oog, tand om tand. Het komt mij voor dat een vergadering geen moeite zal hebben om een dergelijk gedrag als kwaad te bestempelen (lasteraar in 1 Kor. 5). Wat wel inzicht vereist, is de juiste maat van de tuchtmaatregel vast te stellen, en vooral om dit te doen zonder aanzien van de persoon.
Wat ons hier (Deut. 21:18-21) opvalt, is dat de vader en moeder (ook de laatste laat zich niet door misplaatste gevoelens weerhouden) hun eigen zoon aanklagen bij de oudsten van de stad! Hier is het kwaad heel duidelijk aanwezig: ongehoorzaamheid, doorbrengen en drinken. (Zie dronkaard in 1 Kor. 5). Gods eer ging hun boven alles! Nadat zij vergeefs door vermaning en tuchtiging getracht hadden hun kind op de rechte weg te brengen, verdroegen zij het niet langer dat de God van Israël onteerd werd door zijn schandelijk gedrag. Als hij er geen eind aan wilde maken, maakten zij er een eind aan door hem bij de oudsten in de poort te brengen, waar hij gestenigd werd. Hoe toonden deze ouders dat zij God lief hadden boven alles! Meer dan eens zijn tuchtzaken zeer bemoeilijkt omdat sommigen een schuldige verdedigden wegens familie- of vriendschapsbanden. Dit voorbeeld leert ons uitsluitend de eer van de Heer voor ogen te houden. Mozes vroeg: "Wie is voor de Here? En ieder was tegen zijn zoon en zijn broeder" (Ex. 32 : 26-29). Elke andere beweegreden dan "voor de Heer zijn" is verkeerd en is een hinderpaal voor de vergadering om het kwaad uit hun midden weg te doen.
De drie volgende gevallen vinden we in hfdst. 22:20-24. Het gaat telkens om sexueel kwaad (zie hoereerder in 1 Kor. 5). Mijn indruk is dat dit wel de oorzaak is van de meeste gevallen van uitsluiting onder ons. Enerzijds wijst dit er op dat het geweten van de broeders actief is op dit punt. Anderzijds toont het aan hoe licht deze zonde ons omstrikt! Wie meent te staan…
Daarom meen ik dat het toch goed kan zijn een paar opmerkingen te maken. De wereld publiceert en propageert opdringerig haar ideeën over sex en we horen dat zo vaak, dat we er aan gewoon raken. En dat is een groot gevaar! Iedereen vindt dit of dat normaal, iedereen doet het en de moraal is het kleinste gemene veelvoud van wat de mensen hierover denken. In zo'n sfeer groeit onze jeugd op. Daarom moeten wij niet schromen bekend te maken wat de bijbel ervan zegt - wat God ervan denkt. Zijn morele maatstaven zijn nog altijd van kracht, ook al zijn er steeds minder mensen die er nog rekening mee houden. Tegenwoordig vindt men het in veel kringen belachelijk van een meisje te eisen dat ze als maagd het huwelijk ingaat.
Moeder, weet u hoe uw dochters beïnvloed zijn?
Hebt u ze in de vreze des Heren bijgebracht dat God het een schanddaad vindt
als ze haar maagdelijkheid verloren hebben?
In Israël moest zo'n meisje onverbiddelijk gestenigd worden.
En u weet nu dat het voor ons betekent: de uitsluiting, het ergste dat een
gelovige kan overkomen.
Voor jongemannen geldt evenzeer: bewaart uzelf rein!
In Israël moest een man na gemeenschap met een meisje een boete betalen aan haar vader, omdat hij haar onteerd had (Deut. 22 : 28-29). God keurt dit duidelijk af, al stond er niet de doodstraf op.
Wat werpt ook dit "moeten trouwen" een schaduw over de trouwdag en heel veel later nog! De laatste tijd wordt het gemakkelijk gemaakt om dit te voorkomen. Al blijven ongewenste gevolgen uit en wordt de schijn gered, het kwaad blijft hetzelfde: een schanddaad in Gods ogen.
Men kan proberen mensen te bedriegen, maar God kan men niet bedriegen. In de beide gevallen van Deut. 22:22-24 ondergingen én de man én de getrouwde vrouw of het meisje hetzelfde lot. Gods Woord is dus niet strenger voor de vrouw dan voor de man, zoals soms menselijke wetten. De Heer weet wat maaksel wij zijn. Alleen zijn genade kan ons bewaren voor elke misstap op dit gebied. Dat moeten we goed beseffen als een broeder of zuster in deze zonde gevallen is. De maatstaf van de beoordeling blijft achter de heilige eis van God en de eer van Hem, die het kwaad nooit kan dulden in ons midden.
Het negende en laatste voorbeeld over het wegdoen van het kwaad (Deut. 24 : 7) betreft iemand die een andere Israëliet rooft en als slaaf verkoopt. Weer valt de parallel op met 1 Kor. 5, waar een hebzuchtige en een rover vermeld worden. In onze samenleving is deze mensenroof en slavenhandel ondenkbaar.
Maar de zonden van hebzucht en roof (in welke vorm dan ook, bijv. van iemands eer of goede naam) zijn helaas niet onbekend.
Een vergadering in een goede toestand en met geestelijke kracht zal er geen vrede mee hebben als dit kwaad openbaar wordt. Toch is de uitsluiting van een hebzuchtige uiterst zelden voorgekomen. De conclusie: die zijn er niet onder ons, lijkt me erg gewaagd!
Eerder geloof ik dat wij in dit opzicht gefaald hebben. Indien aan het eerste geval niets gedaan wordt, zal het steeds moeilijker worden om het tweede of derde aan te pakken. Alles went! Zo kunnen we zelfs gewend raken aan een wantoestand ... En daarmee zijn we op het hellend vlak van steeds meer verkeerde dingen oogluikend te laten bestaan. De Heer berust nooit in een situatie die niet deugt! Deze gedachte moge bij ons allen een heilige onrust wekken.
Deze gedachte, die we vinden in Deut. 13 : 11; 17 : 13; 19 : 20 en 21 : 21, is te belangrijk om er over heen te gaan. De uitoefening van tucht werkt sterk preventief: de overigen zullen niet weer zulk een kwaad doen bij het zien van de verschrikkelijke gevolgen. Deze schijnbaar harde oordelen boezemen vrees in en dit is juist heilzaam voor het geheel.
Men heeft uit zgn. humane overwegingen in verschillende landen de doodstraf afgeschaft. Het gevolg is dat het aantal moorden toeneemt. Dat is een les voor ons! Wij moeten niet wijzer willen zijn dan God. Omdat we soms slap zijn geweest om de nodige maatregelen te nemen, is de vrees, die God nodig achtte, aan het verminderen. Het is natuurlijk geen geldig excuus, maar het wordt toch gretig gebruikt: "Kijk eens wat die of die doet, daar doen de broeders toch ook niets aan!" God kent de arglistigheid van ons hart beter dan wijzelf. We hebben het hierboven al gezegd: als de eerste openbaring van een bepaald kwaad niet direct bestraft wordt, groeit het vanzelf aan tot het later bijna niet meer te roeien is.
Er is reden ons te verootmoedigen en opnieuw aandachtig te luisteren naar en te gehoorzamen aan wat de Heer van ons vraagt:
Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen, want de overigen zullen dit horen en vrezen en niet weer zulk een kwaad in uw midden doen.
Tot besluit van deze overdenking is een waarschuwing naar twee kanten op haar plaats.
Het is te hopen dat dit onderricht van het Woord ons wakker schudt. Wij willen u bemoedigen met het woord uit 2 Tim. 1 : 7: "God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid." Het kan gebeuren dat wij ons laten weerhouden om de dingen naar de gedachten van de Heer te regelen door vreesachtigheid. De vrees redeneert: wat zullen de gevolgen zijn als wij die zaak aanpakken? Komt er geen narigheid van? Vrees is inderdaad een slechte raadgeefster. Zo'n geest van vreesachtigheid is niet van God! Het is ons dus verboden om naar diens adviezen te luisteren. Laten we maar eens waarmaken wat we zingen: "En voor de uitkomst willig blind!" De uitkomst moeten we aan God overlaten. De vrees redeneert en ziet op de (mogelijke!) gevolgen.
Het geloof redeneert niet, het gehoorzaamt!
Het geloof ziet niet op de gevolgen, het ziet op God!
En bij God zijn alle dingen mogelijk.
Vreest niet! Als wij opkomen voor Gods eer, zal Hij ons zegenen.
De tweede helft van Deut. 13 is een opmerkelijke bevestiging hiervan. Een stad, waarin afval (afgoderij) bestond, moest uitgeroeid en met de grond gelijk gemaakt worden. De vreesachtigheid zou kunnen gaan rekenen en tot de conclusie komen: dat kost ons te veel mensen: dat verlies is te groot. Het geloof handelde naar het gebod en mocht als uitkomst zien de vervulling van Gods belofte. Ik zal u barmhartigheid betonen. Mij over u erbarmen en u talrijk maken. Geen verlies, maar winst!
De waarschuwing naar de andere kant ligt in het vervolg van 2 Tim. 1 : 7. We moeten er niet op los gaan met een ijver zonder verstand. Dan maken we zeker brokken. De geest die ons moet bezielen is die van
kracht; misschien kleine kracht, maar toch kracht; geen kracht van mensen, maar kracht die God verleent.
van liefde; als die er niet is, zal elke poging om iets in orde te krijgen, bij voorbaat tot mislukken gedoemd zijn; lees eerst 1 Kor. 13.
en van bezonnenheid; geen overhaasting, kalm blijven; wijsheid vragen van God (Jak. 1:5 en 3:17).
Er moet geduld zijn, maar dat is heel wat anders dan onverschilligheid. Kan een gelovige onverschillig blijven als hij ziet dat zijn Heiland oneer wordt aangedaan, als hij hoort dat zijn Meester hem een opdracht geeft?
Uit het midden - het kwaad
In het midden - de Heer!
![]() |