J. KLEIN HANEVELD
De belofte van de komst van de Heer Jezus voor al de Zijnen is één van de heerlijkste waarheden van Gods Woord, die de harten van Gods kinderen vervult met hoop, blijdschap en troost.
Helaas zijn er velen die deze heerlijke belofte "vergeestelijken" en op de een of andere manier theologisch weg redeneren.
Er zijn er die beweren dat de profetieën over de wederkomst van Christus vervuld zijn in de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus. Maar de Schrift zegt: "De Heer Zèlf zal neerdalen van de hemel" (1 Thess. 4:16). Anderen zeggen dat Hij weergekomen is op de pinksterdag, in de Heilige Geest. Maar de Schrift zegt: "Deze Jezus, die van u opgenomen is in de hemelen, zal zó komen, op dezelfde wijze als gij Hem naar de hemel hebt zien heengaan" (Hand. 1 : 11).
Weer anderen willen ons doen geloven dat de Heer gekomen is in de verbreiding van het evangelie over de wereld. Maar de Schrift zegt: "Zo zal ook Christus ... zonder zonde verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten" (Hebr. 9 :28). Er zijn er zelfs die ons willen wijsmaken dat de Heer is gekomen in de vestiging van een christelijke beschaving in de wereld en in het naleven van christelijke levensbeginselen. Maar de Schrift leert ons dat Hij Zèlf komt, een Persoon en dat is wat anders dan christelijke beginselen.
Heel velen zijn de gedachte toegedaan, dat de Heer Jezus komt bij het sterven van een gelovige. Nergens lezen wij in het nieuwe testament dat de Heer tot een gelovige komt bij het sterven. Het is juist andersom: als een gelovige sterft, gaat hij tot Hem. De Schrift verwart deze beide waarheden nooit. De ziel van Lazarus werd door engelen gedragen in Abrahams schoot (Luk. 16:22). Engelen zijn "dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen die het heil zullen beërven" (Hebr. 1:14). Misschien zijn er wel stervenden geweest, die gemeend hebben in hun laatste ogenblikken, dat de Heer hen kwam halen. Maar dan moeten zij zich vergist hebben en misschien wel een engel voor de Heer aangezien hebben! Dat zou zo vreemd niet zijn. Ook de apostel Johannes vergiste zich, toen hij meende dat de engel die hem zoveel had laten zien, de Heer Zelf was. Doch de stervende Stefanus vergiste zich niet! Hij riep uit: "Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan Gods rechterhand." Hij zag dus niet dat de Heer Jezus hem haalde. Integendeel, het volgende ogenblik riep hij uit: "Heer Jezus, ontvang mijn geest."
Als de Heer ons werkelijk komt halen, is het niet één voor één, maar al zijn verlosten tegelijk!
De eerste christenen hebben geleefd in de verwachting van de gelukzalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus (Titus 2:13). De Thessalonikers hadden zich "van de afgoden tot God bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten" (1 Thess. 1:9, 10). En gedurende drie eeuwen heeft de hoop op Christus' komst geleefd in de harten van gelovigen. Maar toen de grote christenvervolgingen voorbij waren, begon de gemeente zich thuis te gevoelen in de wereld. Ze kreeg invloed; de blik was niet meer naar boven gericht; men gaf de hemelse positie prijs en men wandelde niet meer als vreemdelingen en pelgrims. Daarmee ging onherroepelijk gepaard een uit het oog verliezen van de waarheid betreffende de komst van de Heer voor de zijnen. De maagden waren ingeslapen ... De Bruidegom bleef uit, allen werden slaperig en sliepen in. Allen - niet alleen de dwaze maagden, ook de wijze. Zonder uitzondering! De hele belijdende christenheid raakte in diepe slaap en zo is het eeuwen gebleven. In plaats van het verwachten van de Heer als Bruidegom trad een verwachten van het oordeel. In de zogenaamde apostolische geloofsbelijdenis, die overigens helemaal niet van de apostelen afkomstig maar wel van zeer oude datum is, staat aangaande de komst van de Heer alleen vermeld, dat Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. De "gelukzalige hoop", die in de eerste tijd van de christenheid in de harten van de gelovigen leefde, had haar glans verloren. Wie de geschiedenis van de christelijke kerk bestudeert, komt tot de ontdekking dat er de eeuwen door niet het geringste spoor te vinden is van een juist begrip over de bijzondere hoop van de gemeente, over de persoonlijke wederkomst van de Bruidegom. Men heeft zijn komst in verband gebracht met het wereldgericht en dat kan nooit de hoop van de gelovige zijn, waardoor zijn hart wordt verblijd.
Op zijn best heeft men oog gehad voor zijn komst in heerlijkheid en macht, voor het feit, dat Christus eenmaal heersen zal. "Chiliasten" - zo worden zij genoemd, die geloven dat er een duizendjarig rijk komt in letterlijke zin - zijn er altijd wel geweest, al werden ze door de officiële kerken altijd als dwaze dwepers beschouwd. En vaak vervolgd! Maar heel anders was het gesteld met de hoop op de komst van de Heer Jezus om de zijnen op te nemen in de heerlijkheid vóór de laatste grote wereldgerichten, en juist die hoop is het geweest, die in de harten van de eerste christenen leefde. Maar de Bruidegom bleef uit, allen werden slaperig en sliepen in. Dat was het beeld van de gemeente van Jezus Christus, eeuwen lang. En dat, terwijl de Heer had gewild dat de zijnen waken en wachten zouden en dat ze altijd, de hele donkere nacht van zijn afwezigheid door, in de verwachting van zijn komst zouden leven!
Wat een grote genade is het dan van de hemelse Bruidegom dat Hij ervoor gezorgd heeft dat de zijnen weer naar Hem zouden uitzien vóór Hij komt!
'Te middernacht klonk een geroep: Zie, de Bruidegom!" Dat roepen heeft inmiddels plaats gevonden. Dat is begonnen in het begin van de vorige eeuw. Een der eersten die de gedachte van een persoonlijke wederkomst van Christus vóór het duizendjarige rijk lanceerde, was een zekere W. Cuninghame in zijn geschrift "Pre-Millenial Advent of Christ demonstrated from the Scripture" (De komst van Christus vóór het duizendjarige rijk aangetoond uit de Schrift). Het verscheen in 1813. Grote aandacht trok een geschrift van Emanuel de Lacunza (1731-1801), geboren in Santiago (Chili). Hij was een R.K. priester en behoorde tot de orde der Jezuïeten. Toen die orde in zijn land verboden werd in 1767, moest hij het land verlaten. Van 1772 af leefde hij als kluizenaar in Italië, waar hij al zijn tijd wijdde aan het bestuderen van de profetieën. Het boek dat hij daarna schreef, kwam in circulatie in geschreven manuscripten onder de schuilnaam "Juan Josafat Ben-Ezra, een bekeerde Jood". In 1812 werd het in het Spaans gepubliceerd, waarna vertalingen volgden in verschillende Europese talen. Edward Irving, de latere stichter van de apostolische kerk, die ook sterk geïnteresseerd was in de studie van het profetisch Woord, kwam er zo van onder de indruk dat hij het in het Engels vertaalde. In 1826 verscheen de 1e druk, die in 1827 gevolgd werd door een uitgave in twee delen, voorzien van een inleidende verhandeling van Irving. Het boek droeg de titel "The Coming of Messiah in Glory and Majesty" (De komst van de Messias in heerlijkheid en majesteit). Het zou te ver voeren al de voor die tijd nieuwe gedachten van Lacunza te vermelden. Alleen dit mag niet onvermeld blijven: Lacunza leerde duidelijk de komst van de Heer Jezus voor de gelovigen vóór het duizendjarige rijk en óók voor de grote verdrukking. Ook onderscheidde hij de opstanding van de rechtvaardigen vóór het duizendjarige rijk van die van de onrechtvaardigen erna. Bij de komst van de Heer worden de ontslapen heiligen opgewekt en de nog levende gelovigen samen met hen opgenomen in de lucht, de Heer tegemoet. Wonderlijk zijn Gods wegen. Daar waar volgens ons de Goddelijke geopenbaarde waarheid het meest verduisterd is en waar een opleving het minst te verwachten valt, daar heeft Gods Geest willen werken. Daar werd de man verwekt, die het licht weer op de kandelaar zou zetten.
De verschijning van dit boek en ook van andere boeken, geschriften en tijdschriften had tot gevolg dat er allerwege gelovigen zich verdiepten in de studie van het profetisch Woord. Bekend zijn in dat opzicht de conferenties voor onderzoek van de profetieën, die gehouden werden op het kasteel van lady Powerscourt in Wicklow, Ierland, gedurende de jaren 1831 tot 1836. Daaraan namen behalve predikanten uit allerlei kerken ook deel mannen als J.N. Darby, J.G. Bellett, bekende namen onder "de broeders".
Van het begin af hebben "de broeders" deze waarheid herkend als bijbels gefundeerd. En het zijn hun geschriften en hun prediking geweest, die deze waarheid alom verspreid hebben, zodat nu in vele geloofsgemeenschappen de bijbelse leer aangaande de komst van de Heer voor de zijnen geleerd wordt. Johannes de Heer, de stichter van de Maranatha-beweging in Nederland en redakteur van "Het Zoeklicht" heeft meer dan eens bevestigd dat hij door lezing en bestudering van de geschriften der "broeders" tot zijn inzichten en overtuiging gekomen was. Het is nu zo, dat in Amerika praktisch alle kerken en geloofsgemeenschappen, die nog vasthouden aan het geïnspireerde Woord van God, geloven in de wederkomst van Christus voor de gemeente. Dit is geen verdienste van "de broeders", maar het gevolg van de werking van Gods Geest in de harten van vele gelovigen. Het middernachtelijk geroep heeft weerklonken en vele tienduizenden hebben het gehoord. In vele harten heeft deze boodschap weerklank gevonden. En velen hebben ingestemd met het antwoord: "Kom, Heer Jezus".
Nogmaals, wat een genade is het van onze hemelse Bruidegom, dat Hij nu zijn komst aanstaande is, de zijnen niet daarmee heeft willen overvallen, maar die komst liet aankondigen. Hij Zelf heeft ervoor gezorgd dat er weer gelovigen gevonden worden die naar Hem uitzien en naar Hem verlangen. Het middernachtelijk geroep heeft geklonken. Dat is nu al weer ruim een eeuw geleden. Het waren onze grootouders, die voor het eerst met deze waarheid geconfronteerd werden en ze hebben die in het geloof omhelsd en zich erin verheugd. Inmiddels is de nacht verder gevorderd en de behoudenis is ons nu nader dan toen zij tot geloof kwamen. De boodschap van de komst van de Heer Jezus heeft nog niets van haar aktualiteit ingeboet. Laten wij dankbaar zijn dat wij in deze tijd mogen leven en deze waarheid mogen kennen. Laten we dankbaar zijn dat we met méér recht dan wie ook mogen hopen te behoren tot hen die levend overgebleven zijn bij de komst van de Heer Jezus. Wij verwachten een Persoon! Een levend wezen! Denken wij er wel aan dat er een verheerlijkte Mens in de hemel is, de Mens Jezus Christus, die Zichzelf voor ons gegeven heeft tot een losprijs? Hij zit op de troon in de hemel, gekroond met heerlijkheid en eer. Hij wacht op het ogenblik dat Hij de gemeente, zijn geliefde bruid, aan Zich zal verbinden in heerlijkheid. Dan zal Hij al de eer en waardigheid van die troon delen met haar. Een heerlijke toekomst gaan wij tegemoet. Wij zullen de gelukkige bruid zijn van de Zoon van God en delen in zijn heerlijkheid. Wij, die verdiend hadden in de hel gebonden te zijn met de koorden van onze eigen zonden - wij zullen gebonden zijn door banden der liefde aan onze geliefde Bruidegom. We mogen toeleven naar de bruiloft van het Lam. Naar die dag van vreugde - vreugde voor het hart van God, vreugde voor het Lam en zijn bruid, vreugde voor allen die geroepen zijn tot de maaltijd van de bruiloft van het Lam. Om Hèm gaat het! Het is niet de bruiloft van de gemeente, van de bruid, maar het is de bruiloft van het Lam! Hij zal in alle dingen de eerste plaats innemen. Ook hierin, dat zijn vreugde in haar groter zal zijn dan háár vreugde in Hem.
"Hij komt, - want o, zijn brandend hart
verdraagt geen scheiding meer.
Hij komt, - en deelt met u zijn vreugd,
zijn heerlijkheid en eer."
Eenmaal zal de dag aanbreken dat dit alles in vervulling gaat. Het zal een dag zijn als alle andere, in niets zal hij zich onderscheiden. De zon zal opgaan zoals altijd. De mensen zullen bezig zijn met hun werk. In de grote steden van de wereld zal men zaken doen, handel drijven, de fabrieken zullen produceren; de mannen van wetenschap zullen zich buigen over de nieuwste projecten, de laatste uitvindingen. In andere delen van de wereld zal het nacht zijn; daar zullen de mensen slapen. Of misschien wakker liggen in de ziekenhuizen, omdat ze pijn lijden.
Het zal een dag zijn als vandaag. Misschien is het vandaag wel! Misschien is die dag al aangebroken, dat de bazuin zal klinken en de Heer Zelf met een geroep zal neerdalen van de hemel. Ieder die de Heer toebehoort, wie hij ook is en wat hij ook doet, zal hem horen. De eenzame zendeling op zijn moeilijke post ... de zieken op hun ziekbedden, ze zullen Hem horen. Vol vreugde zullen ze hun handen naar Hem uitstrekken. De Heer komt! Pijn en moeite zijn vergeten, eenzaamheid en verdriet zijn voorbij. De Heer komt! Hij is toch gekomen: Hij heeft zijn belofte waar gemaakt. Hij roept zijn trouwe strijders allen op van de aarde. En dan gaan we als met adelaarswieken Hem tegemoet in de lucht.
Wat een heerlijk ogenblik zal dat zijn. 'k Zal dan mijn Heiland in heerlijkheid zien, schitterend in schoonheid en pracht! We zullen Hem zien, zó als Hij is. Wat een weerzien zal dat zijn met onze geliefde ontslapenen, van wie wij een korte tijd gescheiden waren. We zullen met hen herenigd worden, om nooit meer van hen gescheiden te worden. En de hemel staat voor ons open, het Vaderhuis met zijn vele woningen. Eeuwig zullen we daar met Hem zijn, in volmaaktheid zijn gemeenschap smaken, eeuwig Hem onze lof brengen.
"Die deze dingen getuigt, zegt: ja, Ik kom
spoedig!"
Wat is ons antwoord daarop?
Moge de Heilige Geest ook in onze harten het antwoord kunnen geven, dat de Heer
Jezus zo graag hoort:
"Amen, kom, Heer Jezus!"